Rustige kamermuziek klinkt als de vier spelers vanaf de vloer de kleine zaal van Frascati zien volstromen. Behalve schrijver, regisseur en speler Bo Tarenskeen zijn daar Amarenske Haitsma, Jurjen Zeelen en Lowie van Oers. Zeelen en Van Oers vallen op door de manier waarop ze in het pak zijn gehesen. Zeelen heeft een nogal ballerig, sportief shirt aan met dikke horizontale strepen, terwijl het witte pak van Van Oers eerder pafferig aandoet. Het maakt zijn sympathieke hoofd relatief klein in verhouding tot een enorme in double breasted crème gehulde lichaam – een jongen nog in een te groot pak, die volwassen doet of meneerderig.

Als de muziek eigenhandig wordt afgezet, en iedereen zich opmaakt voor de opening, zet Haitsma een voet op het trappetje van de publiekstribune, legt haar hand op de reling en neemt met zachte stem het woord. Dit moment, zegt ze, dit moment nét voor de gebeurtenis, waarin alles nog open is, dit moment dat nog niet door taal versmald is.

Het doet wat nadrukkelijk aan, deze opening van de tussenruimte, maar geeft daarmee precies aan waar het spel van de vier spelers met de erfenis van de filososoof Ludwig Wittgenstein (1889-1951) op deze toneelavond om draait. Haar rede is uiterst poëtisch en conceptueel verantwoord, maar het heeft ook iets hysterisch. De ingreep prikkelt de lachspieren en laat tegelijkertijd prachtig zien hoe we aandacht besteden, belang stellen, met taal een wereld scheppen, een perspectief openen of juist sluiten.

Wittgenstein is fameus vanwege de oneliner dat je over de dingen waarover je niet kunt spreken liever zwijgt. Die dingen betreffen dan zaken als religie en mystiek, maar ook esthetiek en ethiek. Haitsma laat zien dat een poging tot het verwoorden van wat beter onbepaald wordt gelaten of tussen de regels, weldegelijk mogelijk is en zinnig ook. Het niet spreken is niet minder problematisch, zal de voorstelling suggereren, dan het spreken. Wittgenstein claimt dat hij niet goed begrepen is, wat ok is voor het schrijven van een radicale filosofoof, maar als zich de wrede maatschappelijke werkelijkheid opdringt, wordt zoiets ingewikkeld.

Wittgenstein sloot met Wovon man nicht sprechen kann, darüber muss man schweigen zijn Tractatus logico-philosophicus af, waaraan hij begon te schrijven toen hij vrijwillig aan het front zat tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het is het enige werk dat bij zijn leven werd uitgegeven, begin jaren twintig. Hij meende, zo schrijft hij aan Bertrand Russell, dat hij met zijn logische onderzoekingen alle problemen van de filosofie had opgelost. Zelf gaat de telg uit de puissantrijke staalfamilie na de oorlog daarom lesgeven aan een middelbare school in de provincie, zijn vrienden in Wenen houdt hij voor dat ze beter staalarbeider kunnen worden.

De Tractatus maakte grote indruk op de leden van de Wiener Kreis, een genootschap van Weense intellectuelen die via de logica de wereld hoopten te verlossen van ongein en duisternis. Tarenskeen richt zijn aandacht in Wittgenstein 2. Aan de taal ligt het niet voornamelijk op deze Weense Kring, zoals het gezelschap consequent wordt genoemd. De voorstelling gaat niet over het denken van Wittgenstein, maar toont er de werking van aan de hand van zijn ingewikkelde relatie met de Weense Kring.

Terwijl de Weense wetenschappers en filosofen worstelen met hoe de wereld tot rede te brengen en hun toevlucht zoeken bij Wittgenstein, maakt hun landgenoot Hitler carrière in Duitsland en laat collega Heidegger zich in 1933 aanstellen als rector in dienst van diens regime. Hoewel die laatste benoeming vanzelfsprekende verontwaardiging oproept, wil het idee dat de gewelddadige overtuigingen van de nazi’s werkelijk bepalend kunnen worden voor hun eigen levensloop of die van de wereld, er niet in.

Hans Nelböck, student van een van hen en later collega-doctor, dringt zich vanaf de eerste momenten van de voorstelling op aan het exclusieve clubje wereldverbeteraars. Jurjen Zeelen speelt deze opstandeling met verve als een gedreven man die geen blad voor de mond neemt en daarmee de in beleefde spitsvondigheden grossierende kringleden voortdurend in verlegenheid en in verwarring brengt. Ze nemen hem niet echt serieus, zoals ze dat ook niet met Heidegger of Hitler doen, en andere dingen uit de krant die ze even doornemen voordat het echte gesprek begint, over de logica en de waarheid van de kat die zit op de mat.

Of dat nu is omdat deze bevoorrechte lieden, van adel en uit de bourgoisie, een heilig geloof in de rede hebben of omdat ze de wereld van politiek en samenleving als een plebejische banaliteit zien, de voorstelling suggereert beide. Dat leidt soms tot komische situaties, zoals wanneer de enige vrouw in het gezelschap, de uiterst geëmancipeerde Rose Rand, moet overgeven als er wordt gesuggereerd dat ze zich zou inlaten met het gewone volk. Ook de niet erg vlottende gesprekken van Moritz Schlick (oprichter van de Wiener Kreis) met Nelböck, die niet uit de bovenlaag komt en behoefte heeft zijn verlangen en opgekropte woede te uiten in relatie tot de logica, leiden tot komische momenten.

En dan is er nog de eigen onredelijkheid of blindheid – van jalousie de métier en het ontkennen van milieuverschillen tot Rudolf Carnaps even enthousiaste als naïeve geloof in de heilzame werking van het Esperanto op het wereldtoneel. De logica blijkt uiteindelijk een weinig effectief gebaar in de strijd tegen onrecht en geweld, opgekropte woede en onbewust verlangen. Tarenskeen laat de Wiener Kreis zo in de eigen val lopen. Aan de taal ligt het niet en zal het ook niet liggen, althans hun favoriete taal, die van de logica.

Nelböck denkt dat Schlick, de man in het witte pak, Joods is. Schlick is dat niet en ziet ook niet waarom dat zou moeten uitmaken. Niet veel later wordt hij door Nelböck, zijn eigen promovendus, op de trappen van de Weense universiteit vermoord. Het is juni 1936. Met hun lichamen vertellen de acteurs een ander verhaal dan met de woorden die ze uitspreken. De besmuiktheid, het wikken en wegen dat weinig opheeft met de maatschappelijke realiteit of politieke dreiging, de uitzinnige bewondering voor Wittgenstein die weinig van zijn bewonderaars moet hebben en hen liever Tagore voordraagt dan over zijn Tractatus te spreken, en dat met de rug naar hen toe zodat hij niet wordt afgeleid door hun gezichtsuitdrukking – alles ademt iets intens onbeholpens, al is dat natuurlijk makkelijk gezegd, achteraf.

Het geheel is prachtig vormgegeven met een steeds bewegend licht en donker, door coregisseur en lichtontwerper Erasmus Mackenna. De speelse en effectieve manier van bewegen en om elkaar heen draaien over de verder lege vloer en haast op schoot bij het publiek, doet niet alleen denken aan het werk van Discordia, ’t Barre Land, Dito’Dito, Stan, etc. De fijnzinnigheid van het clair-obscur en de subtiel ingezette poses en gezichtsplooien botsen prachtig met de feiten, de rode vlaggen (in de zin van waarschuwingssignalen, maar het is weldegelijk ook het communisme en de politiek in het algemeen die ontbreken in dit verhaal) die voortdurend voorbijkomen.

Het conceptuele van de logica had een enorme status, Freud meende er zijn psychologische diagnostiek voor te moeten optillen naar een logos, naar wetmatigheden, met alle gevolgen vandien. De ‘uitvinder’ van het onderbewustzijn die erkenning wilde van de zittende, wetenschappelijke klasse. Net op tijd slaat hij op de vlucht voor de nazivervolging, zoals ook Rand en Carnap zich in veiligheid weten te brengen. We weten wat er gebeurd is met de miljoenen en miljoenen mensen die dat niet lukten.

De voorstelling roept ook vragen op over het bevoorrechte van de positie van deze intellectuelen en hoe dat hen beïnvloedde in hun ideeën over de wereld en over verandering. Wittgenstein schonk een deel van zijn erfenis aan schilders en dichters, maar het grootste deel ging naar zijn reeds puissantrijke zuster, omdat het haar niet zou veranderen. Wittgenstein 2. Aan de taal ligt het niet laat mooi zien hoe belangrijk het vinden van de juiste taal is, maar ook hoe machteloos het redelijke is wanneer het zich in de logica terugtrekt en het onbewuste en onwillekeurige van het handelen negeert. Het geeft je als toeschouwer een behoorlijk machteloos gevoel, bij voortduring.

Foto: Jorn Heijdenrijk