De operawereld kan zich er niet op beroemen een voortrekkersfunctie vervuld te hebben op het terrein van racismebestrijding: de 18e eeuwse componist Joseph Bologne Chevalier de Saint-George liep zijn aanstelling aan de Opéra in Parijs mis vanwege een racistische protestbrief van drie zangeressen, en tot diep in de vorige eeuw moesten zangers van kleur knokken om geaccepteerd te worden binnen de klassieke zangcultuur. In 2015-16 (!) brak de Metropolitan Opera met het gebruik om voor Otello witte zangers in blackface make-up ten tonele te voeren. Maar bij de Nationale Opera, toch de tempel van de bourgeoisie, werd gisteravond een monument opgericht voor de slachtoffers van racistisch geweld.

Jeanine Tesori schreef met Blue een nieuwe opera over racistisch politiegeweld in Amerika, waarbij het expliciete geweld bewust buiten beeld gehouden wordt. Het verhaal wordt verteld in dialogen en ensemble-scènes. De eerste scènes laten de vreugde zien van een jong stel dat in Harlem zijn eerste kind verwacht, terwijl vriendinnen (spectaculair gezongen door Vuvu Mpofu, Thembinkosi Magagula en Rehanna Thelwell) de (naamloze) Mother (Aundi Marie Moore) waarschuwen dat het krijgen van een zwarte jongen bepaald geen reden tot een feestje is.

De Father (Kenneth Kellogg) heeft een problematische status als politieagent. Hij weet dat voor een zwarte man het leven in de VS extreme eisen stelt, maar is vol optimisme over de toekomst en deelt dat uitbundig met zijn vrienden (Thando Mjadana, Charles Williamson en Martin Mikhize). Als zijn eigen Son (Darius Gillard) opgroeit tot een revolutionaire activist, leidt dat in de grote scène voor de pauze tot een conflict tussen beide mannen.

In de pauze voltrekt zich de tragische dood van de zoon en na de pauze opent de voorstelling met een tweede grote scène, tussen de vader en The Reverend (sonoor vertolkt door Will Liverman). De vader dreigt van zijn geloof te vallen en de moeder bereidt zich samen met haar vriendinnen voor op de begrafenis. Het leidt tot misschien wel de meest hechte en indrukwekkende scène van de voorstelling. De componist slaagt hier totaal in om het muziekdramatische idioom tot een hechte eenheid te smeden. Daar waar ze soms met name in het deel vóór de pauze te veel hoogtepunten achter elkaar wil creëren, en dit onderstreept met lang aangehouden (hoge) tutta forza-noten van alle zangers, wordt in deze scène de situatie in golfbewegingen gedoseerd in een decrescendo waarvan een van de zangeressen in een a cappella je-zou-het-aria-kunnen-noemen het hoogtepunt markeert.

Hierna volgt een lange scène, een kerkelijk ritueel waar de witte lijkkist van de zoon prominent op het toneel staat en de congregatie de hemel aanroept om de kracht te vinden vol te houden en niet alle moed te verliezen. In een lichtvoetige epiloog, zeer welkom na het emotioneel zware geschut, zien we in een flashback hoe moeder, de avond voor het fatale incident, haar beide ‘jongens’ toch samen weet te brengen aan tafel, waar ze haar soul-food prepareert.

Het libretto van Tazewell Thompson, die de productie ook regisseert, is een mix van dramatische dialogen met poëtische elementen die het drama optillen naar een filosofischer en spiritueler niveau. Componist Tesori verklankt dat verschil niet altijd, maar geeft er overwegend de voorkeur aan vooral de dramatische kanten uit te vergroten. Voor de grotere ensemble-scènes levert dat imponerende momenten op. De intiemere scènes als die tussen vader en zoon aan het eind van de eerste acte komen in verhouding minder binnen.

Vocaal is er erg veel te genieten. Dirigent Kwamé Ryan moet wel de hele tijd zorgen dat de balans toneel en orkest in evenwicht blijft en doet dat ook met vaste hand, maar de stemmen blijven prominent het hele werk van begin tot eind dragen. Muzikaal is de opera op zijn best als Tesori zich weet in te houden en meer tijd neemt om muziekdramatische spanning op te bouwen met haar toegankelijke zeer effectieve idioom. Tesori buit niet alle lyrische momenten uit, maar waar ze dat wel doet, ontstaan wondermooie ontroerende passages, zoals in de soli van de moeder in het tweede deel.

De toneelopening van de Nationale Opera is gelukkig gereduceerd tot behapbare proporties die passen bij de huiskamer waar de opera zich overwegend afspeelt. Het decor is een hoge gevelwand die per situatie verschillend wordt uitgelicht. De scènes spelen zich zonder uitzondering (op de proloog na) in een interieur af, dat adequaat gemarkeerd wordt door meubelstukken en rekwisieten.

Eigenlijk komt deze opera zeventig jaar te laat. De muziekdramatische uitwerking van het gegeven zou je bijna karakteriseren als neo-verismo, als het libretto niet zo rijk gelaagd was dat het ook metafysische lagen bereikt. De dramatische codering is negentiende-eeuws: de imaginaire wereld die gerepresenteerd wordt, speelt zich af achter een onzichtbare vierde wand. Het publiek wordt in principe niet aangesproken, maar elke handeling is wel voorzien van muziek en alle dialogen worden gezongen. En bij tijd en wijle zijn er delen die functioneren als (zij het post-Wagneriaanse) aria’s. Maar beter laat dan nooit is een cliché dat hier wel van toepassing is.

In het programmaboek legt de componist uit dat dit verhaal zich door zijn epische karakter, (lower) middle class omgeving en noodlottige thematiek bij uitstek leent voor een opera. Eigentijdse opera’s zijn vaak een treurig lot beschoren: zelden komen zij na de première opnieuw tot leven in volgende producties. De opera’s die in de tweede helft van de vorige en het eerste kwart van deze eeuw gecomponeerd zijn en die tot het repertoire zijn gaan behoren, zijn op de vingers van één hand te tellen. Hopelijk weet Blue aan dit lot te ontsnappen.

Foto: Clärchen & Matthias Baus