Prima facie is een belangrijk stuk, over een belangrijk thema, dat door een breed publiek gezien moet worden. Het is echter ook bijzonder conventioneel, schematisch en voorspelbaar, iets waar regisseur Eline Arbo in haar een-op-een-enscenering niets aan verandert.

De kennis die je met je meeneemt als je naar een theatervoorstelling gaat kijken kan behoorlijk van invloed zijn op je ervaring als toeschouwer. Dat kan om voorkennis over het plot gaan, over kennis over het thema dat in de voorstelling wordt aangesneden, of over kennis over het theater zelf, de codes die worden gehanteerd, de manier waarop een plot wordt opgebouwd. (Voor)kennis kan de waardering voor een theaterstuk verdiepen, maar het kan het ook vlak en voor-de-hand-liggend doen lijken.

Een open deur wellicht – maar zelden kwam de vraag over voorkennis zo sterk naar voren als bij het bekijken van Prima facie, de Nederlandse enscenering van de gelijknamige Australische theaterhit, die in de Britse uitvoering met Jodie Comer een wereldwijd fenomeen werd.

In de voorstelling ontmoeten we Tess Ensler, een briljante strafrechtadvocaat die regelmatig mannen verdedigt die van zedendelicten worden beschuldigd. Tegenover het publiek getuigt ze van haar absolute vertrouwen in de wereld van het recht, en van haar plezier in het zorgvuldig uit elkaar pulken van het verhaal van het ‘vermeende slachtoffer’. Als Ensler zelf echter met seksueel geweld wordt geconfronteerd, bevindt ze zich plotseling aan de andere kant van het verhaal, en ervaart ze hoe het juridische systeem waar ze deel van uitmaakt op alle fronten tekortschiet als het op aanranding en verkrachting aankomt.

Het probleem met Prima facie is dat de bovenstaande korte beschrijving, die iedereen die het stuk gaat kijken al kent, je al meteen alles over de voorstelling vertelt. Omdat je al weet wat er gaat gebeuren biedt de eerste helft van het stuk, waarin Ensler vertelt over haar leven als strafadvocaat en ons een snelle blik op haar working-class-achtergrond biedt, weinig verrassingen, en voelt het vooral alsof je op het scharniermoment zit te wachten.

Toneelauteur Suzie Miller schreef haar tekst rechttoe-rechtaan, met een veelal chronologische aanpak, en eendimensionale nevenpersonages die slechts ten dienste staan van de hoofdpersoon. En omdat dat scharniermoment zo duidelijk in de lucht hangt, voelt alles wat Ensler vóór die ommekeer in het stuk zegt, met name haar lofzang op het rechtssysteem en het goedpraten van haar eigen rol in het vrijpleiten van de mannen die ze verdedigt, als een pleidooi dat alleen bestaat om later keihard om te draaien.

Maar, denk je, wat als ik van tevoren niets over dit stuk had geweten? Was het dan interessanter geweest, en had het dan minder schematisch gevoeld? Het misdrijf waar Ensler het slachtoffer van wordt komt in het stuk bijna vanuit het niets – Miller zet bijzonder sterk de horror neer van hoe een situatie waarin een vrouw zich veilig acht plotseling tot een nachtmerrie kan worden. Ook de nasleep – de zelftwijfel, de totale vernietiging van het gevoel van veiligheid, de schade aan intimiteitsbeleving, en de langzame lijdensweg richting het proces – wordt scherp verbeeld.

Tegelijkertijd komt daar een ander soort (voor)kennis om de hoek kijken. Voor iedereen die zich de laatste jaren in #metoo heeft verdiept, zijn de inzichten die Ensler opdoet nogal voor de hand liggend. Toen Miller haar stuk in 2019 schreef was het falen van onze rechtssystemen op het gebied van zedenmisdrijven nog geen algemene kennis, maar eind 2023 is het een veelbesproken feit – zelfs zozeer dat de Tweede Kamer eerder dit jaar een nieuwe Wet Seksuele Misdrijven ratificeerde. De aanklacht van Miller – vrij letterlijk samengevat in een nogal kunstmatige monoloog aan het einde van het stuk – is daarmee zeker niet overbodig geworden, maar een schok van nieuw inzicht levert het niet meer op.

Het is de lezer misschien opgevallen dat het nog met geen woord is gegaan over de specifieke enscenering die Eline Arbo van het stuk maakte – en dat komt omdat de regisseur (en vertaler en dramaturg Anna Sijbrands) extreem dicht bij het origineel is gebleven. Het is verreweg de meest conventionele voorstelling die Arbo ooit heeft gemaakt – een stuk dat met beide benen in de Angelsaksische theatertraditie staat en op geen enkele manier iets van Arbo’s gebruikelijke creativiteit laat zien.

Maria Kraakman speelt de hoofdrol goed en secuur, en weet de omslag van zelfverzekerdheid naar kwetsbaarheid goed te maken, maar blijft in de regie van Arbo binnen de kaders van het psychologische realisme kleuren, waardoor ze de voorspelbaarheid van het stuk niet weet te remediëren.

De andere artistieke medewerkers laten ook weinig originaliteit zien. Scenograaf Renée Faveere wijkt nauwelijks af van het ontwerp van de Britse versie: in plaats van kasten met mappen heeft ze wanden met opgehangen documenten gemaakt, maar het idee is hetzelfde: een representatie van het rechtssysteem dat Ensler omringt. Het verrijdbare meubilair is ook eender, behalve dat Faveere er nog wat geestige multifunctionaliteit aan toevoegt (een uitschuifbaar toilet, een bureau met een verborgen prullenbak). Vooral trapt Faveere in de valkuil van een groot scenografencliché: een totale destructie van het decor om het eind van het stuk emotioneel kracht bij te zetten, in dit geval een veel te letterlijke verbeelding van de definitieve ontmanteling van Enslers vertrouwen in de wet.

Ook componist en geluidsontwerper Thijs van Vuure laat zich van zijn zwakste kant zien. Hij maakte een ongeïnspireerde, filmische soundtrack die op doorzichtige wijze de spanning van het stuk kracht bij moet zetten. Het dieptepunt is de manier waarop het neervallen van de hamer van de rechter tot terugkerende scènewisseling is gemaakt, en later tot dreigende percussie als Ensler in de rechtszaal wordt ondervraagd. Zo illustreert het artistieke team op voor de hand liggende wijze steeds opnieuw de op zich al vrij heldere basispremisse van het stuk: dat Ensler door het rechtssysteem zelf in de steek wordt gelaten.

De enige mogelijke conclusie is dat deze Prima facie voor een ander publiek gemaakt is dan deze recensent. Op het vakmanschap is weinig aan te merken: het is een respectabele bewerking van een belangrijk stuk, dat een belangrijk thema aansnijdt en zich achterover buigt om dat voor zelfs de minst feministisch onderlegde theaterbezoeker kraakhelder te maken. De braafheid van de hele onderneming zorgt er echter voor dat mensen die zich al wat meer in de thematiek verdiept hebben van nieuwe inzichten verstoken blijven.

Foto: Fabian Calis

Lees in ons dossier DeClaus theatertekstkritiek meer over de tekst Prima facie van Suzie Miller.