Een enigszins verwarrende ervaring: in één week zag ik twee opera’s die sprekend en ook zingend op elkaar lijken: Richard Wagners Lohengrin uit 1850 bij De Nationale Opera en Das Wunder der Heliane uit 1927 van Erich Wolfgang Korngold bij de Nederlandse Reisopera. Tussen de eerste opvoeringen zit 77 jaar verschil, maar in beide opera’s staat een bijna heilige, kuise, koninklijke vrouw centraal, met daarnaast een raadselachtige vreemdeling, een strenge koning, een gemene oudere vrouw, grootse koren en een enorm orkest, met op het hoogtepunt bijna komische rijen schetterende trompettisten vanaf het eerste balkon.

Daardoor ben ik geneigd achteraf die Heliane-opera niet meer zo serieus te nemen. Wilde Korngold ons in de maling nemen door heel serieus een Lohengrin-pastiche te maken waarin liefde en dood op z’n Wagneriaans absurd nadrukkelijk en onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn? Een verschil is in elk geval dat we de opera van Korngold volstrekt niet kennen en we moeite hebben het te interpreteren. Terwijl het verhaal van Lohengrin, die in een bootje met een zwaan aan komt varen om Elsa von Brabant van de dood te redden, overbekend is.

De Bruiloftsmars uit de opera kan iedereen mee-hummen. Toch zien we ook de opera van Wagner zelden. Zoals bij zoveel van zijn werk is het na het nationaalsocialisme en de Tweede Wereldoorlog lastig grote koren te horen zingen over Duitsland voor en Duitsland na, al snappen wij dat de jonge, revolutionaire Wagner daar in het versnipperde Duitsland van 1848 iets anders mee bedoelde dan wat wij er nu in vrezen te horen.

De voorstelling die DNO van Lohengrin geeft is in elk geval scènisch en muzikaal grandioos. De (nog altijd) jonge dirigent Lorenzo Viotti leidt in zijn eerste Wagner-opera het Nederlands Philharmonisch Orkest in ongekend grote bezetting prachtig door ragfijne, soms bijna doodstille passages. De solisten zijn allen sterk.

Het Koor van de Nationale Opera zingt onder koordirigent Edward Ananian-Cooper niet alleen weer als vanouds, het staat ook in volle sterkte centraal in de enscenering van regisseur Christof Loy. De mannen en vrouwen van het koor zijn hedendaags, in grijs en zwart gekleed (door Barbara Drosihn) en vormen zo vaak ook het stemmige decor. Maar ze worden er al in het Voorspel in video’s van Ruth Stofer uitgelicht, alsof het verhaal over oorlogen en strijd niet alleen over adel en koningen gaat, maar ook over gewone mensen, die immers zo vaak het slachtoffer zijn van die oorlogen.

Decorontwerper Philipp Fürhofer zet alles in een grote, donkere fabriekshal, je kan het ook zien als een vervallen kerkruimte of onttakeld kasteel. Er komt geen bootje en geen zwaan aan te pas. Tien dansers suggereren effectief de bewegingen van een zwaan. De choreografie is van Klevis Elmazaj.

Kleding en decor plaatsen deze Lohengrin uitdrukkelijk in het nu. Het verhaal zelf werkt daarbij niet altijd mee, het speelt niet alleen in het Duitsland van de tiende eeuw van Heinrich I, maar Lohengrin (een heel menselijke Daniel Behle) is wel nadrukkelijk de reddende ridder, al is het niet op een wit paard, en Elsa von Brabant is wel heel naïef en goedgelovig, of het nu haar prins betreft of de intriganten om haar heen. Malin Byström zingt prachtig en heeft blijkens interviews met regisseur Loy gezocht naar momenten dat Elsa wat minder passief is en zelf handelend optreedt, maar ik heb niet gezien dat zij die ook heeft gevonden, in tegendeel: zij valt voortdurend flauw.

Aan het einde vertrekt de graalridder Lohengrin niet naar de verte, maar valt dood neer, net als Elsa. Haar broertje Gottfried komt uit het niets om haar op te volgen. Als de gemene Ortrud (een vervaarlijke Martina Serafin) er tenminste niet alsnog een stokje voor kan steken. Dat blijft in het ongewisse.

Foto: Marco Borggreve