Laten we Wagner vergeten als we luisteren naar de muziek van de laat-Duitse romanticus Engelbert Humperdinck (1854-1921). Zoals Marc Albrecht de sprookjesopera Königskinder dirigeert bij De Nationale Opera moeten we Humperdinck beschouwen als een volwaardig componist, en niet iemand ‘in de schaduw van’. Het Nederlands Philharmonisch Orkest speelt scherp en lyrisch tegelijk, compact, strak. Het hoofdmotief keert in vele variaties terug, maar het is nooit zomaar een herhaling.

Königskinder (1910) wordt zelden opgevoerd in tegenstelling tot Humperdincks alom bejubelde Hänsel und Gretel (1892), dat recent in première ging bij de Nederlandse Reisopera. Drie grote bedrijven vertellen het tragische verhaal van een ganzenhoedster en een bedelaar die voorbestemd zijn tot het koningschap over Hellastadt, maar door de inwoners op gruwelijke wijze worden verjaagd.

Het oorspronkelijke toneelstuk, dat is bewerkt tot libretto, is van de hand van de joodse actrice en toneelspeelster Elsa Bernstein-Porges (1866-1949), die het pseudoniem Ernst Rosmer aannam. Op bijna visionaire wijze voorzag zij de gebeurtenissen in nazi-Duitsland, in de opera vormgegeven als een volksgericht tegen het jonge liefdespaar, waaraan dictatoriale machthebbers deelnemen. Het ganzenmeisje en de bedelaar worden verbannen.

In het Hellawoud leeft een heks die het meisje beschermt tegen de boze buitenwereld. Decorontwerper Johannes Leiacker ontwierp een eenvoudig maar prachtig toneelbeeld dat nauwelijks verandert: een hut en een lindeboom tegen een halfgebogen achtergrond, abstract en esthetisch. De deur in de achterwand is de enige plek om het woud te verlaten.

De koningsdochter ofwel Gänsemagd (ganzenmaagd) leeft aanvankelijk gelukkig in de woudnatuur, totdat ze de Königssohn ontmoet. Die geeft zich uit voor bedelaar, maar is de nieuwe vorst die zijn rijk wil leren kennen. Olga Kulchynska (sopraan) en Daniel Behle (tenor) in de titelrollen vertolken met intensiteit en gloed hun personages.

Twee andere rollen geven de opera dynamiek: de Hexe is niet zo heksachtig als het woord doet voorkomen, ze is ook bezorgd voor het kind. Doris Soffel (mezzo) brengt haar zelfs met zekere innemendheid, hoewel de vloek die zij uitspreekt over het zojuist door het meisje gebakken brood uiteindelijk tot de dood van de koningskinderen zal leiden: het is deels vergiftigd, maar ook deels gezegend.

Dit blijkt een fatale combinatie. De verbintenis tussen de veilige woudwereld en de angstwekkende buitenwereld legt de speelman, Josef Wagner (bariton), in wie we Schuberts Der Leiermann herkennen uit het gelijknamige lied. Hij heeft een indrukwekkende rol en is misschien wel de meest tragische van allen: hij beoogt het goede, maar wordt daarvoor zwaar met marteling beboet. Wagners slotlied is aangrijpend, half wenend over de doden.

De uitvoering is briljant in zijn helderheid: zowel muzikaal als verhaaltechnisch. De lange muzikale lijnen krijgen aldoor snelle ontwikkelingen en plotse wendingen. Prachtig zijn de kamermuziekachtige passages die het geheel intiem maken. Humperdinck mag ook geroemd worden als misschien wel de creatieve geest achter het Sprechgesang, een vorm van zingen en spreken tegelijk die later door onder anderen Alban Berg in Lulu (1937) tot grote hoogte gebracht werd. Het is vooral Soffel als de heks die deze stijl toepast, met snijdende stem.

In de voorstelling gaan we van voorjaar via de scènes in de stad naar winter. Het is een lumineus idee van regisseur Christof Loy om de naar terreur vooruitwijzende scènes in zwart-witfilmbeelden uit te drukken, in de stijl van de vroege twintigste eeuw. Daarin zien we martelingen en heksenverbranding als grimmige politieke uitingen. Dat is aan het begin van de derde akte, waarna het decor zich weer opent en het besneeuwde woud zich toont. Hier, in de langzaam vallende sneeuw, vinden de koningskinderen de dood. De vloek van het begin is uitgekomen.

Wat ook opvalt, is de humor. Als de twee kompanen van de speelman, een bezembinder en een houthakker, aankomen bij het heksenhuis in het woud, dan wil de bezembinder haar een bezem verkopen, zo’n ouderwetse heksenbezem. Maar wie biedt een heks een bezem aan? Zo zijn er meer lichte elementen in dit sprookje, dat op eminente wijze in muziek, regie en vormgeving de lotgevallen uitbeeldt van tot geluk bestemd geliefden. De boze buitenwereld waarvoor de heks het meisje wilde behoeden, heeft zich noodlottig laten gelden. Politiek maakt de prille liefde kapot, dit is een grimmige en ontroerende sprookjesopera.

Foto: Monika Rittershaus