In We moeten iets met het landje treffen een broer en zus elkaar – enkele uren nadat ze hun vader hebben begraven – op ‘het landje’: het door hun vader eerste stuk aangekochte grond, dat nu verdeeld moet worden (samen met een trits andere huizen en een dikke som geld). Beiden vinden dat zij er het meeste recht op hebben. Klassiek familiedrama is de inzet dus, daar in de bossen een stukje voorbij West-Terschelling. Al krijgt het halverwege een nogal curieuze wending.

We moeten iets met het landje, een concept van theatermaker Simon Heijmans (die ook de tekst schreef én meespeelt, naast Imke Smit) is een wisselvallig werk geworden. De tekst en speelstijl zijn vaak tergend expliciet en schurken behoorlijk tegen het melodramatische aan. Maar daar staat een aantal mooie beeldende vondsten tegenover en een door Smit werkelijk prachtig gezongen lied, wat eigenlijk al reden genoeg is om de voorstelling te bezoeken.

De openingszet voorspelt echter weinig goeds: nadat een vrouw verwoed tussen de bomen aan het graven was en vervolgens weer verdween, komt hardop bellend haar broer op: een klassiek maar weinig dramatisch toneelschrijftrucje om een bak expositie over de toeschouwer uit te storten, waar Heijmans gretig gebruik van maakt. De persoon aan de andere kant van de lijn is daarbij volstrekt niet van belang, en dat blijkt ook als het stuk zich ontvouwt.

Ook in de dialoog die daarna tussen broer en zus volgt, is er weinig sprake van dramatische spanning tussen beide personages. Herinneringen worden lukraak opgelepeld, verwijten expliciet geformuleerd en geïncasseerd. Er zitten leuke grapjes in en zowel Heijmans als Smit zijn aimabele, open spelers, dus het is best vermakelijk, maar het drama klauwt zich nergens vast – het blijft een bordkartonnen scène.

Eén uur krijgen de personages de tijd om te beslissen wie het ‘landje’ krijgt, krijgen ze op een wonderlijke manier te horen. Maar als het gekibbel uitmondt in een ongeluk, krijgt We moeten iets met het landje een vreemdsoortig, magisch-realistische wending. Daarin is ook een grote rol weggelegd voor lichtkunstenaar Jurjen Alkema.

Heijmans wil het hebben over afstand en nabijheid, hoe familiebanden als boomwortels zijn, die ook op enorme afstanden met elkaar in verbinding staan. Zo ontwikkelt de voorstelling zich tot een prettig meerduidig en ongrijpbaar werk. Uiteindelijk worden volgens het beproefde familiedrama-recept oude wonden zorgvuldig opengereten en waardevolle jeugdherinneringen ontmanteld. Hoe het personage van Heijmans ten slotte een levensveranderend inzicht krijgt en dat – wederom – giet in een overvloedige, expliciete monoloog waarin hij op meerdere vlakken ineens honderdtachtig graden is bijgedraaid, is volstrekt onduidelijk en laat daardoor helaas uiteindelijk koud – Heijmans’ behoorlijke emotioneel ingezette spel ten spijt. We moeten iets met het landje raakt vooral als tekst en spel daar ruimte toe bieden, dus wanneer de toeschouwer niet alles voortdurend wordt voorgeschreven.

Foto: Bart Grietens