De mannen van Olympique Dramatique die onder het dak van het Toneelhuis vertoeven, hebben weer toegeslagen, met hun vrije bewerking van Shakespeares stuk over een slinks en corrupt politiek monster. Richard III staat voor de doldrieste machtsgeilerd. Allicht denk je aan figuren uit de actualiteit, met Trump voorop en Poetin, Erdogan, etcetera, maar Risjaar Drei is wel wat meer. En zeker theatraal: wat een tekst, wat een cast, wat een spel!

‘Richard is huiveringwekkend narcistisch. Ik vrees dat je niet om de gelijkenis met Trump heen kunt,’ verklaarde Tom Lanoye, de schrijver van het vermaarde Ten Oorlog, waarvan het sluitstuk Risjaar Modderfokker den Derde was, in De Morgen. En inderdaad, je herkent trekjes van Trump in het personage van Risjaar, en soms zijn er stukjes tekst (over leugens en pers) die alluderen op de president, maar Trump haalt zeker niet het niveau van deze Risjaar. Zo sluw en zo intelligent.

Deze Risjaar van Olympique Dramatique is een personage dat zichzelf bevrijdt van alle kwalen die hem kwalijk genomen kunnen worden. In de proloog geeft hij aan dat hij door zijn mismaaktheid niet anders kan. Hij wordt door de buitenwereld opzij gezet door zijn uiterlijk, en tja, dan kun je niet anders dan die anderen in slechtheid overtreffen. Hij zou wel anders willen… Steeds als hij weer iets slechts heeft gedaan en weer eens iemand heeft laten vermoorden, dan toont hij een moment van gespeelde spijt. Hij weet als geen ander iedereen om zijn vinger te winden. Lady Anna is razend op hem omdat hij haar man heeft vermoord. Maar hij krijgt haar heel sluw slijmend zover dat ze even later zijn vrouw wil worden, om dan vol trots tegen het publiek te pochen (‘stoefen’) over zijn gemakkelijke verovering.

Tom Dewispelaere en Stijn Van Opstal hebben zich voor hun bewerking gebaseerd op het werk van Shakespeare zelf, op de vertaling van Willy Courteaux, op de reeds genoemde bewerking door Lanoye en ook op Richard III van Wannes Van de Velde. Kleine kroonprins Junior zingt bij zijn aantreden een lied over zijn terugkeer. In de volkse stijl van muzikant, componist en liedjesschrijver Wannes van de Velde, die indertijd, in de jaren zeventig, op de planken stond in Mistero Buffo, waarin ook Jan Decleir als beginnend acteur optrad. Die grootmeester van het Vlaamse Toneel staat ook nu weer op de scène.

Bijna twintig jaar geleden speelde hij die hilarische Risjaar Modderfokker den Derde uit Ten Oorlog van Lanoye en Luk Perceval bij Blauwe Maandag Compagnie. Nu wordt de hoofdfiguur vertolkt door Peter Van den Begin (die ten tijde van het Ten Oorlog-proces afhaakte bij de Compagnie en het vrije circuit opzocht). Decleir speelt verschillende personages: eerst ligt hij er als dode Hendrik Zes, daarna schittert hij als de verontwaardigde weduwe van die vermoorde ‘keuning’. Met heel lange haren stormt hij/zij als een heks het podium op, scheldt er iedereen voor rotte vis uit, voorspelt de ondergang van Risjaar, verdwijnt dan weer. Dat levert hem bijna een open doekje op, maar het publiek heeft geen tijd, want daar volgt al een nieuwe scène waar Decleir in zijn zwarte pak als getuige bijstaat. Een scène waarin er weer wordt gekonkelfoesd. Wat denkt de politieke macht met aan het hoofd Risjaar Drei nu weer uit? Die politieke macht die totaal boven het volk staat, in achterkamertjes een schaakspel opvoert en zich niet bekommert om de gevolgen voor de anderen, maar alleen met zichzelf bezig is?

Later verschijnt Decleir nog als raadsman Sir Catesby, als huurmoordenaar. Een zonnebril en een zware lijzige stem volstaan om hem in dit typetje te laten schitteren. Zo schitteren naast hem eigenlijk alle acteurs en actrices: Marc Van Eeghem, Mieke De Groote, Koen De Sutter, Nico Sturm, Sanne Samina Hanssen, Jonas Vermeulen en ook Peter Van den Begin als de incarnatie van al het slechte en boze in de mensen. Met heel veel schwung en in een lekker ritme wisselen ze van gemoedstoestanden en ook van personages. Een jasje hier, een pruikje daar, ze zijn er direct mee weg. Ze spelen onder een groot baldakijn van metalen pijpen en op een vloer van gitzwart grof gruis. Vooraan is er een grafheuvel waarop de personages zich vleien als ze dood zijn. De spelers schuiven herhaaldelijk een groot houten speelvlak naar voor en naar achter. Een paar stoelen en een trapladder complementeren het beeld van de macht. Een macht die ook kan instorten.

En dan die taal: het was, voor mij toch, wennen en soms best wel moeilijk om het Antwerps-Vlaams van de spelers te volgen. Zeker Van den Begin gaat daarin lekker plat. Ik denk dat als de productie naar Nederland komt, er niet qua woordenschat ‘gekuist’ moet worden (liefst niet!), maar wel in uitspraak en accent. Het is een Antwerpse humor van De Neus uit de Antwerpse poesjen, het spel met grote stangpoppen dat klassiekers speelde en die voorzag van allerlei schimpen en commentaren. Het is genieten van de sappigheid in de woorden, in de vele scheldwoorden, in de plastische beschrijvingen van situaties en personages. Er valt dan ook heel wat af te lachen bij deze booswicht, die als een Ubu Roi heel grotesk iedereen om hem heen weet weg te maaien. Wij kijken blijkbaar graag naar slechte mensen op scène of op doek, en beleven er nog meer deugd aan als ze ook nog grappig en spits zijn. De mankende machtsgeilerd is bij uitstek een Groot Manipulator. En wij, toeschouwers, hebben dat door.

Die spitse doortraptheid zetten Dewispelaere en Van Opstal lekker ‘vet’ in de verf. Zij hebben Richard III niet echt geactualiseerd en gethematiseerd, ze hebben het personage ook niet echt psychologisch geëtst, ze hebben met hun ploeg van hun Risjaar een heerlijke brok theater gemaakt.

Foto: Kurt van der Elst