‘Angels in America’, het tweedelige theaterepos van de Amerikaans-Joodse auteur Kushner,, duwde het Amerikaanse publiek in 1992 met zijn neus op de aids-crisis. Maar deze ‘Gay Fantasia on National Themes’ peilde ook naar de weeffouten in de Amerikaanse droom. Daar ontleent het zijn blijvende relevantie aan. De nieuwe bewerking van Olympique Dramatique voor Toneelhuis toont echter nog maar eens dat dit stuk zich niet eenvoudig laat ensceneren.

Het toneelstuk ‘Angels in America’ is niet echt een meesterwerk. Daarvoor is het stuk te warrig en wijdlopig. De twee delen samen duren normaal zelfs zo’n zeven uur. Regisseurs Tom De Wispelaere en Stijn Van Opstal beperkten hun versie tot vier uur, maar zelfs dan voel je die wijdlopigheid. Het stuk heeft daarbij de opbouw van een film- of sitcom-script: korte scènes op diverse locaties, met andere personages, volgen elkaar snel op en creëren zo een caleidoscopisch beeld van wat er op één en hetzelfde moment aan de gang is. Zo zie je hoe schijnbaar niet gerelateerde feiten toch op elkaar ingrijpen. Dat creëert herkenbaarheid, met instant suspense op de koop toe.

Die vorm staat op enigszins gespannen voet met Kushners ambitie om een analyse van de Amerikaanse samenleving te maken vanuit drie bijzondere invalshoeken. De eerste is de religieus-puriteinse aard van ‘de’ Amerikaan. Die zit in het verhaal van Joe Porter Pitt en zijn vrouw Harper, Mormonen uit Salt Lake City die in New York belandden. De tweede is de mythe dat de Verenigde Staten een ‘smeltkroes’ van volkeren zou zijn. Al bij het begin van het stuk beweert Rabbi Chemelwitz dat in het bijzonder de Joden de last van hun verleden blijven meedragen. Ten slotte kijkt Kushner ook vanuit het perspectief van de homoseksuelen, die leven in een maatschappij vol virulente homohaat (terwijl  zwarten lijden onder openlijk racisme – een nevenlijn in het verhaal). Het koppel Prior Walter en Louis Ironson staat er model voor.

Die thema’s kan je wel aanstippen, maar het is niet vanzelfsprekend om ze uit te diepen in snelle scènewisselingen. Is het daarom dat Kushner – tegen het realisme van de tekst in – geregeld puur fantasmatische situaties laat ontstaan? Zo ontmoeten de aan AIDS lijdende Prior Walter en de ongelukkige Harper, die elkaar van haar noch pluimen kennen, elkaar toch in een belangrijke droomscène. Op het einde ven elk deel intervenieert een engel (een verwijzing naar de engel Moroni van de Mormonen?) via Prior rechtstreeks in het verhaal. Harper lijkt naar het einde toe zelfs helemaal op te gaan in ontmoetingen met niet-bestaande geesten zoals ‘reisleider’ Mister Lies, een trip die de Amerikaanse versie van een mystieke ervaring zou kunnen zijn.

De aids-crisis van het midden van de jaren 1980 is daarbij de context: President Reagan negeerde de problematiek ostentatief, maar hij stond daarin niet alleen. Kushner voert bijvoorbeeld de historische figuur van Roy Cohn op. Deze homoseksuele advocaat en lobbyist van Joodse afkomst opereerde aan de uiterste rechterzijde van het Amerikaanse politieke spectrum. Hij was extreem invloedrijk, maar ook een buitengewoon gewetenloze schurk (en een rolmodel voor Donald Trump, zoals Marc Reynebau aangeeft in zijn voortreffelijke portret van Cohn in het programmaboekje).

In de figuur van Cohn komen vele ‘issues’ van Kushner samen. Cohn ontkende immers zelfs op zijn sterfbed dat hij aan aids leed. Hij noemde zichzelf ‘een hetero die af en toe iets met jongens doet’. Hij draaide zijn hand zelfs niet om voor processen tegen homoseksuelen. Zijn Joodse afkomst belette hem evenmin om de Joodse Ethel Rosenberg aan de galg te praten wegens vermeende spionage. Hij vertoonde zo een combinatie van zelfhaat en een narcistisch verlangen naar macht die – als je Kushner aandachtig volgt – nauw verwant zijn met de thema’s die hij aankaart. Ook dit personage verzeilt af en toe in ‘onrealistische’ situaties, bijvoorbeeld als Rosenberg hem vanuit de dood komt bezoeken en zelfs de ‘kaddisj’ zingt bij zijn overlijden.

Ondanks alle thema’s is de verhaallijn van het stuk merkwaardig eenvoudig. Louis (Lukas De Wolf) kan het lijden van zijn aan aids lijdende vriend Prior (Lukas Smolders) niet langer aanzien en vertrekt, al is dat vol wroeging. De extreem conservatieve Joe (Tijmen Govaerts), die carrière maakt in het zog van Cohn (Peter Van Den Begin), komt tot het besef dat zijn homoseksuele verlangens niet zullen verdwijnen door te bidden. Hij begint een relatie met Louis, maar als die achter zijn dubieuze gerechtelijke praktijken komt ontstaan zware conflicten. Joe’s vrouw Harper (Sanne Samina Hanssen) zal haar conclusies trekken: ze overwint haar pleinvrees en haar valiumverslaving en trekt weg.

Tiny Bertels speelt diverse personages, zoals de dokter van Roy Cohn, de rabbi Chemelwitz, de imaginaire Ethel Rosenberg of de moeder van Joe. Al die personages zijn door hun heldere – zeg maar gedesillusioneerde – blik het perfecte tegendeel van de verblinde Roy Cohn. Daardoor geven ze het verhaal vaak een beslissende wending of bieden verhelderende commentaar. Evelien Bosmans neemt ook een paar bijrollen voor haar rekening, maar haar moment de gloire is haar optreden als de engel, die ze een prikkelende, wulps heupwiegende gedaante meegeeft, vooral in het tweede deel dan. Haar nauw aansluitende, glanzende broekpak met brede schouders à la Thierry Mugler (zó jaren 1980!) helpt daarbij een fors handje. Ten slotte is er de flamboyante Darryl E. Woods, die alle outcasts speelt: een drag-queen, een zwarte verpleger en Mister Lies.

Het stuk stelt door het samengaan van een conservatieve vorm met ideële en fantastische scènes een opvoeringsprobleem. Terwijl hele passages, die soms naar de karikatuur neigen, uitnodigen tot een realistische speelstijl, zijn er ook de ‘fantasia’ momenten, die in poëtisch-mythologische taal een ander idee van Amerika aankaarten. De personages ‘verdedigen’ elk op hun manier (evoluerende) inzichten en levensvisies, die ze tegenstellen aan de anderen. Als je op die discussie wil focussen, of wil peilen naar de diepe drijfveren van de personages, dan ben je niet echt gediend met realistisch acteren zoals in de film. Dat vraagt om een zekere abstractie in het spel en de aankleding.

Het probleem van de Angels in America van Olympique Dramatique’ Toneelhuis is dat de regisseurs hier geen keuze maken. Ze proberen alle ballen tegelijk in de lucht te houden. Dat blijkt niet meteen, want ze kozen wel voor een radicaal abstract en ongewoon decor (Stef Stessel). Op het podium staat een smal en breed, licht verhoogd speelvlak. Het is verguld, net als de catwalk die aan de voor- en achterzijde aansluit op dat platform en tot de achterzijde van de parterre doorloopt. Het speelvlak heeft zo de vorm van een kruis. Of dat symbolisch bedoeld is, of eerder dient om de toeschouwers dichter bij het spel te betrekken, wordt nooit helemaal duidelijk.

Ook de openingsscène lijkt eerder een ritueel dan een realistische scène. Alle spelers staan verspreid op het podium, terwijl ze ‘jajaja’ scanderen. Tiny Bertels stapt dan, als rabbi, naar voren en verkondigt de dood van een oude, Joodse vrouw. Dat is maar een aanleiding voor haar stelling dat Joden nooit vergaten waar ze vandaan kwamen, en die last aan hun kinderen doorgaven.

Als Peter Van Den Begin wijdbeens het podium opstapt, slaat de sfeer echter compleet om. Onder de ogen van een verbouwereerde Joe begint hij een eindeloze reeks telefoongesprekken. Van Den Begin maakt een klucht van de scène. Hij doet bijvoorbeeld enkel alsof hij een telefoon in handen heeft, en imiteert zelfs de kiestonen. Daardoor wordt de ridicule kant van het personage overbelicht, en blijft de duistere zijde ervan – net waarom Cohn zo centraal staat in dit stuk- onderbelicht. Van Den Begin laat het personage ook niet evolueren. Zelfs op zijn sterfbed blijft hij een karikatuur. Dat is een duidelijke keuze, en Van Den Begin verdedigt ze briljant.

Alleen, een echt goede keuze vind ik het niet, omdat ze niet gecounterd wordt door sleutelfiguren als Joe en Louis. Die spelen net heel klein, en dat zou misschien wel werken in de cinema, maar niet op het podium. Zowel Govaerts als De Wolf spelen hun rol, maar komen niet op voor hun personage. Er knettert niets tussen die twee. Niet als ze op elkaar vallen, niet als ze later in onmin raken. Daar heeft het stuk nochtans dringend behoefte aan, want in de relatie tussen die twee worden essentiële kwesties aangekaart zoals de verhouding tussen religieuze en politieke of identiteitskwesties. Je merkt het nauwelijks. Hun spel heeft de schetsmatigheid van een sitcom.

Dat weerwerk komt er gelukkig wel van Sanne Samina Hanssen, die met een felheid uit de hoek komt die je niet verwacht van het kneusje dat Kushner schetst in zijn stuk. Daardoor belichaamt ze op de duur de idee van spiritualiteit die Kushner zelf als een ‘oplossing’ voor de problemen van de Amerikaanse samenleving naar voren schuift. Het sterkste weerwerk komt echter van Tiny Bertels, die in de mallotige mannenwereld van godsdienstfanatici en machtswellustelingen telkens weer een waardigheid binnen brengt die dingen in het juiste perspectief zet, niet zelden met dat vleugje ironische afstandelijkheid van iemand die weet wat er te koop is in de wereld. Ze is zelfs bepaald indrukwekkend als ze in de rol van Ethel Rosenberg de ‘kaddisj’, het Joodse dodenlied, zingt voor Roy Cohn, de man die haar de dood injoeg.

Dat redt de zaak echter niet helemaal. Deze ‘Angels in America’ blijft heen en weer schipperen tussen verschillende speelstijlen, en stelt zelden voluit scherp op de vragen die dit stuk op zijn warrige manier aankaart. Dat wordt bijna pijnlijk duidelijk in de scènes met de Engel. Om volstrekt onbegrijpelijke redenen haspelt de regie hier Engels en Nederlands door elkaar, zodat je de sowieso cryptische tekst helemaal niet meer kan volgen. Bosmans geeft bovendien een erg eendimensionale interpretatie van de figuur door er een lekker stuk van te maken. Kushner gelooft ongetwijfeld in de bevrijdende kracht van seks, maar om de Engel dan te reduceren tot dat aspect lijkt me toch wel heel kort door de bocht.

Niet dat je je hier verveelt, ondanks de duur van het stuk. Maar het stuk blijft niet hangen. Dat is dubbel jammer omdat dit stuk in deze tijden van doldraaiende, homofobe, racistische en machtsgeile presidenten als Donald Trump – die school liep bij Roy Cohn – terug een bijzonder belang kreeg.

Foto: Kurt van der Elst