In de zaal van de Münchner Kammerspiele golven wolken als de zee, goudgeel oplichtend. Middenin die wolkenmassa hangt een steriel, wit beeldscherm, als van een reusachtige iPad. Zo ziet regisseur Susanne Kennedy (1977) de wereld van Tsjechovs befaamde drie zusters uit het gelijknamige toneelstuk, voor het eerst opgevoerd in Moskou in 1901.

Kennedy maakt radicaal theater, waarvan Medea Matrix, Hedda Gabler en Emilia Galotti enkele cruciale voorbeelden zijn. Steeds meer ‘ontmenselijkt’ ze haar personages, bant ze elk psychologisch realisme uit en is het voor de toeschouwer onmogelijk je met een van hen te identificeren. Haar Drei Schwestern ging op 27 april 2019 in première bij de Münchner Kammerspiele en zou in het Holland Festival 2020 zijn te zien. Het festival streamt nu een registratie.

We kijken dus naar een computerscherm waarop een voorstelling is te zien met een computerscherm als decor. Daarin bevinden zich de drie zusters, Olga, Masja en Irina. Hun gezichten zijn onherkenbaar afgedekt met een zwarte sluier; ze dragen hoepelrokken. Als etalagepoppen bewegen ze zich in de ruimte. In de beginscène staan ze naast elkaar, dan rinkelt in de lege ruimte een witte telefoon, een vervormde, mechanische stem zegt in het Duits: ‘Over 300 jaar zal het leven op aarde onvoorstelbaar mooi zijn, prachtig.’ Ze ontvangen bezoek van drie mannen met pullovers aan, over het gezicht een latex masker; ze bewegen zich als ledenpoppen. Hierin herkennen we nauwelijks personages als Andrej (Masja’s echtgenoot) of de andere militairen, artsen en huisbedienden die het landgoed bevolken.

Het is Kennedy’s concept dat het leven een eindeloze herhaling is, de tijd een cirkel. Ze laat zich inspireren door het idee van filosoof Nietzsche die stelt dat het leven een ‘ewige Wiederkerh’ is, een altijddurende terugkeer. Dat is een interessant concept en symboliseert de verveling van de drie zussen. Bij Kennedy worden de scènes eindeloos herhaald, van elkaar gescheiden door een black out begeleid door steunende, zuchtende, kreunende geluiden. Het is fascinerend en tegelijk vervreemdend, grotesk en eclectisch.

De vraag is: ‘Waarom maak je theater als je wars bent van alles wat het genre tot theater maakt?’ Een game of computerspel, dat is deze bewerking. Het is ook boeiend, want als toeschouwer moet je elke traditionele opvatting over het toneel loslaten. Er is geen enkel houvast. Soms zijn er adembenemend mooie beelden, zoals van de zusters als de oudste staat, de middelste knielt en de derde huilend op de grond zit. De negentiende-eeuwse scènes, om ze zo te benoemen, worden afgewisseld met sex-in-the-city-achtige ontmoetingen tussen de zusters waarin ze van deze tijd zijn met coltrui, spijkerbroek en Amerikaans converseren over hoe het ermee gaat en waarom ze het zo druk hebben en elkaar nooit meer zien. Welbewust schelle, lelijke stemmen. Het decor is van Lena Newton, de video van Rodrik Biersteker en de kostuums door Teresa Vergho.

In deze virtuele omgeving bestaat tijd niet, of anders gezegd: is tijd een wiel dat draait en dat je kunt terugdraaien. Tegen het slot aan dragen de zusters opeens zwarte pakken en zijn ze wit gesluierd. Dan weer speelt Irina met een tol en nemen de mannen foto’s van elkaar. Opvallend ook is dat de befaamde zin ‘naar Moskou, naar Moskou!’ niet valt. Als de vervormde, nauwelijks verstaanbare stem opnieuw door de telefoon iets zegt, ligt daarin een sleutel: ‘U wacht op het woord…’ Dan klinkt opnieuw het kreunen. Ha, denk je dan, Moskou, dat is zuchtend steunen.

Qua beeld is het af en toe prachtig en meeslepend, maar irritatie wekt dat de stemmen zodanig mechanisch zijn dat de verstaanbaarheid nihil is, dat deed Kennedy ook al met Medea Matrix. Soms hoor je een flard van de bekende teksten, over de tijd die voorbijgaat, over de mooie tijd die nog gaat komen en dat het leven nog lang niet voorbij is, zoals deze: ‘De tijd vergaat en wij zullen daarin opgaan.’ Of dit citaat dat het midden houdt tussen filosofie en tegeltjeswijsheid: ‘We zijn juist daar, waar we altijd moeten zijn.’ Helemaal aan het slot tekent een van de zussen, vermoedelijk Olga, een rode cirkel op een glazen wand. De tijd is rond, het stuk is af. We zien een zwart scherm begeleid door een stem die telkens herhaalt: ‘The end is not the end… etc.’ Dan klinkt het woord cut en is het helemaal donker.

Wat te denken van deze voorstelling? Graag had ik haar in een grote theaterzaal gezien. Bij vlagen is Kennedy’s beeldtaal subliem en meeslepend, zoals het scheve beeldscherm dat door de lucht ijlt of de ruimte waarin de zusters worden gestuurd alsof ze zich in een ruimtevaartuig bevinden. Haar radicaliteit is zonder meer boeiend. Ik blijf toch telkens haperen, net als bij Medea Matrix, bij de onverstaanbaarheid van de vervormde stemmen. Hiermee haalt de regie een wezenlijk element weg uit het theater, want dat maakt eens te meer duidelijk dat je naar elektronisch gestuurde beeldschermpoppetjes zit te kijken. Pixels dus, de drie zusters als digitale pixels. Een van de mannelijke personages zegt het treffend: ‘We zijn een simulatie van een simulatie van een simulatie.’  Ondertussen herhalen ze telkens weer dat het horloge zeven minuten voorloopt. Misschien ligt hierin de essentie: we kijken naar een voorstelling die zich afspeelt in een niet-bestaande tijd. Schitterend bedacht, uitermate complex uitgevoerd.

Foto: Judith Buss