‘Welkom is onze safe space, waar ik safe space.’ In de persoonlijke voorstelling Gendermonologen vertellen vijf jonge spelers hoe het voor hen is om buiten het gendernormatieve plaatje te vallen. Indrukwekkend, noemde een van de Oerol-toeschouwers ergens halverwege desgevraagd de voorstelling.

Gendermonologen past in de trend van sterk emancipatoire verhalen die dit seizoen kenmerkt, zoals Queer Planet en De bananengeneratie. Zoals je van dit type montagetheater kan verwachten, wordt de basis van de voorstelling gevormd door persoonlijke getuigenissen van de spelers zelf. Joëlle Toeange presenteert zichzelf als ‘prinses’, maar dan niet een white skinny bitch zoals Assepoester of Sneeuwwitje. Als kind was ze een jongetje waar een bad ass bitch in verscholen zat. Nu is ze een oorkaan.

Mooi tegenwicht ten opzichte van de aanstekelijke wervelwind die Toeange is, is de sensitieve monoloog van Jimmi Heijgelaar, die een ode aan de plaskrul brengt. Vrijheid, zegt hij, is ‘urineren in de open lucht, rits open en gaan’.

Sterk is hoe de spelers elkaar fysiek bijvallen, bijvoorbeeld door gezamenlijk bewegingen te kopiëren – troostrijk en empowering tegelijkertijd. De persoonlijke ontboezemingen worden in deze voorstelling gelardeerd met tori’s, publieksparticipatie en bewegingsscènes. Zanger-performer Melvin Aroma zingt een aantal gloedvolle liederen.

In een prachtige scène vertelt Jiska Mensink dat alle maatschappelijke ontwikkelingen rondom genderacceptatie, haar vaak ook in de weg zitten. Nu steeds meer mensen op haar lijken, stelt ze, voelt ze zich een stuk minder autonoom. ‘Wie ben ik dan?’ Nu moet ze nadenken over pronounces, maar eigenlijk interesseert het haar niet; vroeger zag ze er gewoon androgyn uit, nu moet ze ineens nadenken over of ze non-binair is.

Spannend is hoe Sjoerd Eltink de zelfverklaarde safe space steeds meer opvoert als vehikel om andermans pijn op te rakelen en uit te buiten (‘meer saus, meer drama!’), een dekmantel van verholen sensationalisme – een lijn die nog verder had mogen worden uitgediept. Ook het publiek wordt met persoonlijke vragen overvallen, onder het mom van de safe space. Terecht komen ook medespelers in opstand als Eltink hen vervolgens lukraak vraagt naar een eerste seksuele ervaring.

Zo wordt de ‘safe space’ gaandeweg ontmanteld als onhoudbare paradox: een safe space suggereert immers dat er geen moed voor nodig zou zijn om je ervaringen te delen, terwijl het concept per definitie bestaat bij de gratie van onveiligheid. Als er geen moed nodig is, is er ook geen safe space nodig.

De persoonlijke verhalen en de tori’s ontmaskeren vooral de buitenstaander – de kolonisator – als aanstichter van onderdrukking en haatzaaierij. Uiteindelijk worden de toeschouwers naar het speelvlak gehaald en nemen de performers plaats op de tribune. In de (weliswaar soms nogal expliciete) monoloog wordt het publiek opgeroepen om die rol op het podium serieus te nemen: laten we gezamenlijk – queer of niet – de toeschouwersrol verruilen voor een voortrekkersrol, en zo toewerken naar een wereld waarin queer geen protest meer is, en ‘gendermonologen’ niet meer ‘indrukwekkend’ zijn.

Foto: Geert Snoeijer