De Warme Winkel is een theatercollectief dat opereert op de scheidslijnen tussen hoge literatuur, afstotelijke beelden en platte lol. Soms levert dat afstandelijk theater op, dikwijls mooi, vaak geestig, altijd ironisch. Je kunt je voorstellen dat ze na bijna twintig jaar weleens van dat predicaat ironisch af willen. Dan ga je dus iets uiterst serieus en ondubbelzinnigs doen, zou ik zeggen.

Maar zo eenvoudig is het – gelukkig – bij De Warme Winkel niet. Ze gaan juist de ironie met alle mogelijke middelen te lijf en verdubbelen daarmee de betekenislagen ervan nog eens. Alleen al de titel zit vol ironische tegenspraken. Maar die titel werkt ook heel geraffineerd, want al vóór de voorstelling begint ga je allerlei ironische figuren zien, in de zaal en tegen het podium aan. Een stokoude man zoekt moeizaam zijn plaats tussen de jongeren. Een vrijend paartje wordt uit elkaar gedreven. Dat zijn misschien allemaal heel gewone mensen aan wie je plotseling allerlei ironische kanten ziet.

Als de voorstelling begint, blijkt al gauw dat de mensen van De Warme Winkel (alleen al die naam is natuurlijk uiterst ironisch) dit keer een heel grote afstand van zichzelf en van hun publiek hebben genomen. Het speelt zich af op een soort Temptation Island, zoals dat te zien is op commerciële televisiezenders waar het deftige, maar ook het minder deftige schouwburgpubliek natuurlijk nooit naar kijkt of in elk geval niet geacht wordt naar te kijken. En dan zetten ze nog een verbazingwekkende stap. In de voorstelling treden naast de DWW-acteurs vier reality-tv-sterren op, Shirley Cramer, Bella, Danicio Codfried en Lesley Versprille, die je op zo’n eiland zou kunnen verwachten en die hen proberen te verleiden door bijvoorbeeld uit te leggen hoe je met het bewegen van je billen kan babbelen. Is dat eigenlijk nog wel ironie?

Er moeten flauwe opdrachten worden vervuld en maffe wedstrijdjes gespeeld. Wie is de echte vader van actrice Hannah Hoekstra? Wobke Hoekstra natuurlijk. De acteurs van De Warme Winkel worden op de proef gesteld en stellen ook elkaar op de proef. De jongste van hen, de broze Florian Myjer, keert zich tegen de twee wat oudere acteurs, Vincent Rietveld en Ward Weemhoff, en verwijt hen dat ze met hun eeuwige ironische houding verbergen dat ze eigenlijk niets te vertellen hebben. Achter die ironie zit volgens hem alleen maar leegte. Het klinkt heel overtuigend, maar wordt ook weer onderuit gehaald: het is een tekst die Weemhoff zelf heeft geschreven… Toch moet Myjer er vreselijk voor boeten. Dat is echt, maar tegelijk ook ironisch in al zijn vreselijkheid. De onschuldige Myjer wordt bij De Warme Winkel wel vaker wreed gemarteld en gestraft.

Na een pauze speelt het tweede deel op een ongure plek die op dat eiland infernito wordt genoemd, de kleine hel. Daar zijn geen fraaie kunstpalmen meer en geen bubbelbad, er staan alleen maar penisachtige roze torentjes waar rook uit komt. Elke vorm van gezamenlijkheid is nu verdwenen. Iedereen is daar alleen en wordt aan zijn ergste angsten overgeleverd. Het dieptepunt van de hel is volkszanger René Froger, die in de vorm van een papieren foto uit de hemel aan komt zeilen en een van zijn meezingers brengt.

Maar je kunt nog dieper zakken: als het hele gezelschap zich in polonaisevorm zingend en wel door de volle zaal beweegt en zoveel mogelijk toeschouwers verleidt mee te hossen, het toneel op. Het is een keiharde vorm van ironie, zo keihard dat het eigenlijk geen ironie meer is. En daarom juist heel erg grappig wordt.

Het is een enerverende avond, lang, maar helemaal niet te lang, vrolijk, droevig, gek, kortom: belangwekkend, zoals DWW mijn naamgenoot van De Groene Amsterdammer bij wijze van voorspelling al in de mond heeft gelegd. Want de mensen van De Warme Winkel durven het aan ook hun critici ironisch te behandelen.

Foto: Sofie Knijff