In zijn beschouwing van befaamd mode-ontwerper Yves Saint Laurent blijft Florian Myjer te veel aan de oppervlakte steken. Door de ijdelheid van het icoon centraal te stellen levert de theatermaker een geestige, maar inhoudelijk zwakke performance af.

Op de melancholieke tonen van een instrumentale cover van ‘Exit music (for a film)’ van Radiohead pompt Florian Myjer als Yves Saint Laurent zich op voor het publiek. Hij schreeuwt zichzelf moed in: ‘Je suis Yves Saint Laurent! Do you believe Saint Laurent!’ Het leidt tot een narcistische performance, waarin hij zich langzaam uitkleedt en alles neukt wat in de ruimte los en vast zit. De lang uitgesponnen openingsfase levert geestige momenten op (het is moeilijk een gniffel te onderdrukken als Myjer uitschreeuwt ‘IK HEB EEN LOGO’ terwijl hij een opgerolde poster penetreert), maar blijft nogal oppervlakkig in zijn satirische betekenis.

Het blijkt kenmerkend voor Yves Saint Laurent, Myjers performance over het beroemde mode-icoon. De theatermaker legt de nadruk op Saint Laurents (vermeende) ijdelheid en zijn relatie met seksualiteit, maar vanwege de afwisselend groteske en ironische speelstijl, die duidelijk de invloed van coregisseur Ward Weemhoff laat zien, slaagt de voorstelling er nergens in om dieper tot deze thema’s door te dringen.

Na de opening volgt een monoloog waarin Saint Laurent zijn visie op seks en inspiratie uit de doeken doet. Met continue stemverheffing vertelt Myjer over zijn seksuele zelfonthouding: slechts in een staat van verlangen kan hij creëren, en ieder orgasme doet zijn artistieke drive volledig teniet. De eentonige tekstbehandeling berooft het in beginsel interessante materiaal echter van enige meerduidigheid – en ook als Myjer op zachtere toon Saint Laurents vaginanijd en clichématige ideeën over de ontvankelijkheid en kwetsbaarheid van de vrouw deelt, blijft zijn toon staccato en geforceerd.

De vervreemdende speelstijl is in het geval van een larger-than-life personage als Saint Laurent nogal overkill. Door kunstmatigheid op kunstmatigheid te stapelen lijkt de voorstelling de vraag te willen stellen wat als authenticiteit kan worden beschouwd in een leven dat op alle vlakken zo sterk ‘ontworpen’ is, maar Yves Saint Laurent weet geen interessant nieuw perspectief op die vraag te formuleren.

Ook de traditionele Warme Winkel-aanpak van het laten samensmelten van ‘acteur’ en ‘personage’ pakt in Yves Saint Laurent slecht uit. In de slotscène neemt Myjer eindelijk een wat natuurlijkere vertelstem aan, maar het blijkt slechts een ironische pose: de monoloog over de twijfels die een jonge Saint Laurent had ten opzichte van zijn positie bij Dior blijkt een doorzichtige metafoor voor de worstelingen die hij zelf als ‘jong talent’ heeft (Myjer maakt vanaf dit jaar deel uit van de vaste artistieke kern van De Warme Winkel). Dat is in eerste instantie best geestig, maar wordt uiteindelijk stomvervelend: de eigen ijdelheid laten samenvallen met die van een historisch personage is een eendimensionale grap die vooral de eigen vindingrijkheid viert.

De totale afwezigheid van kwetsbaarheid ten dienste van een spectaculaire buitenkant van vervreemding en ironie is een wel heel makkelijke benadering van een modeontwerper die tot zijn dood een mysterie bleef. In plaats van tot een diepere waarheid ten opzichte van hun gekozen thema’s te proberen doordringen, zwelgen Myjer en Weemhoff in het optuigen van een spiegelpaleis dat alleen maar zijn eigen buitenkant heen en weer kaatst.

Foto: Bas de Brouwer