Een drone metal murder ballad, noemen de makers van het collectief LENZ (Marit Hooijschuur, Erasmus Mackenna en Roel Pronk) hun voorstelling Katie Cruel zelf. De verhalende traditie van angelsaksische moordballades, waarin gruwelijke geweldsmisdrijven werden beschreven, is de inspiratiebron voor een drieluik dat begon met het prachtige Sheath and knife.

Waar die eerste voorstelling een sterke sense of place had, en de verstikkende gemeenschap waarin de hoofdpersonages gevangen zaten tastbaar werd, is de opvolger abstracter, eerder een portret van botsende generaties en sociaal-economische klasses dan van personages van vlees en bloed.

Het andere element wordt ook al snel handen en voeten gegeven: na een eerste, duister-poëtische monoloog van Hooijschuur, pakt Mackenna de gitaar op en geeft een loeihard staaltje drone metal weg, een muziekvorm waarin de nadruk ligt op lang volgehouden, veelal zeer diepe tonen met veel reverb en distortion. Je luistert niet zozeer naar drone metal, maar ervaart het: de trillingen van het geluid kruipen in je lichaam en resoneren daar door (de oordopjes die je bij binnenkomst krijgt toegestopt zijn bepaald geen overbodige luxe). De geluiden die Mackenna produceert hebben soms iets weg van een loeiend dier, en soms van een kettingzaag. Het schitterende lichtontwerp, tevens van de hand van Mackenna, beweegt tussen verschillende versies van halfduister, waarin de personages soms fel verlichte bakens zijn. Het geheel bewerkstelligt een duister universum waarin de geestestoestand van het op drift geraakte titelpersonage tastbaar wordt.

Deze Katie Cruel, gespeeld door Hooijschuur, wordt geïntroduceerd in een ballade die haar naam draagt, en waarin ze zingt over de gemeenschap waarin ze eerst gretig werd ontvangen, maar uiteindelijk werd uitgekotst. Vlak daarna blijken de eerste, poëtisch-muzikale scènes echter slechts een introductie te zijn geweest voor het hoofdgedeelte van het stuk: een lange dialoog tussen Katie en een oudere man (Gerardjan Rijnders), waaronder steeds de dreiging van een moorddadige afloop sluimert.

De man stuit op Katie in het portiek van het bedrijfsfeestje waar hij net was vertrokken. Zijn eerste ouvertures naar haar zijn paternalistisch: als ze niet, of slechts cryptisch, reageert op zijn hulpaanbod raakt hij steeds geagiteerder en verwijt hij ‘haar generatie’ respectloosheid. Als er uiteindelijk toch een gesprek ontstaat, ontrafelt auteur Roel Pronk steeds verder wie deze personages eigenlijk zijn, en wat ze bij elkaar te halen hebben.

Het spel van Hooijschuur en Rijnders is sterk, maar de tekst biedt hen uiteindelijk te weinig aanknopingspunten om hun karakters echt tot leven te laten komen. Pronk legt de focus op hun identitaire verschillen: de thuisloze, jonge vrouw met een traumatisch verleden tegenover de rijke oude man die geen contact meer heeft met zijn eigen dochter. De auteur reduceert zijn personages zo te veel tot archetypes; zijn dialogen zijn te doelmatig gericht op het onthullen van de ‘geheimen’ van de personages om te overtuigen als geloofwaardige ontmoeting tussen twee dolende zielen.

Bovendien blijven ook de politieke dimensies van het stuk onderontwikkeld. Pronk gebaart naar generatiekloven op het gebied van seksuele mores, kapitalisme, klimaat, adoptie en materiële welvaart die hij onvoldoende uitwerkt. De motivaties van Katie Cruel zelf worden daardoor onvoldoende duidelijk, omdat ze tussen het persoonlijke en het politieke blijven zweven. Wellicht is dat juist het punt, en is het ongrijpbare van Katies woede hetgeen wat Pronk wilde thematiseren, maar hij reduceert haar daarmee tot een mysterie en berooft haar daarmee van haar menselijkheid.

Wat Knife and sheath zo sterk maakte is hoe zeer je kon meevoelen en meebewegen met het uiteindelijk moorddadige hoofdpersonage. Dat is precies wat in dit tweede deel van het drieluik ontbreekt: het titelpersonage van Katie Cruel blijft te zeer gedetermineerd door de blik van de (mannelijke) ander.

Foto: Bart Grietens