In La pretenza, de nieuwste voorstelling van Jan Hulst en Kasper Tarenskeen, staat verlies centraal. De constant aanwezige kwetsbare ondertoon maakt het een van de meest gevoelige werken in het oeuvre van het makersduo.

Een piepkleine jongen kijkt uit over de zee vanuit een van de vele kamers van zijn ouderlijk huis. Zijn vader komt binnen en spreekt hem toe: over dat hij voorbereid moet zijn op de golven van het leven, omdat hij anders zal worden weggespoeld. De jongen reageert niet. Hij mist zijn moeder, levensgroot naast hem geportretteerd maar in de realiteit afwezig, te jong gestorven.

De verpletterend mooie openingsscène van La pretenza kleurt de hele voorstelling. Niet in de laatste plaats omdat het portret van moeder Claudia de scène blijft domineren – een prachtige still van actrice Claudia Cardinale in de film Il gattopardo, de klassieker van Luchino Visconti waarop de voorstelling losjes is gebaseerd. Zwijgend aanschouwt ze de ondergang van haar man Fabrizio (Kees Hulst) en haar zoon Paolo (Thomas Höppener), de huidige en de toekomstige prins van Salina, die vanuit hun zomerhuis in Donnafugata moeten aanzien hoe de revolutionairen van Giuseppe Garibaldi een einde maken aan hun bewind.

La pretenza gaat over verlies – persoonlijk verlies, maar ook het verlies van waarden en zekerheden die gepaard gaan met maatschappelijke omwentelingen. Het is het verhaal van een jongen wiens ontwikkeling stil heeft gestaan vanwege een dode moeder, een afwezige vader en een geprivilegieerde opvoeding: Paolo werpt zijn vader voor de voeten dat hij geen aansluiting kan vinden bij zijn klasgenootjes omdat hij met Puccini is opgevoed en daarom de muziek van David Guetta niet kan waarderen, hoe zeer hij ook zijn best doet.

De anachronistische taal die we van Hulst en Tarenskeen gewend zijn is present and correct: de personages bespreken hun zielenroerselen in geestige oneliners en memes, en poëtische zinnen uit de oorspronkelijke film worden aangevuld met contrasterende profanaties (‘Misschien moet alles veranderen opdat alles uiteindelijk hetzelfde blijft / dat is een beetje de bitch van onze tijd.’). Zo weten de makers de schoonheid van de taal te behouden terwijl hun personages toch modern aanvoelen.

Maar waar in recente werken de balans soms te ver doorsloeg naar taalspielerei en afstandelijke ironie, weten Hulst en Tarenskeen de humor in La pretenza steeds in dienst te laten staan van het centrale drama. Nergens verliezen de makers en de spelers het contact met de menselijkheid van hun personages, met hun pijn, hun existentiële verweesdheid – integendeel, de geestige taal verdiept de dolendheid juist, als een maar al te tijdelijke pleister op de verwarrende tijden waar de personages mee te dealen hebben.

Vooral in de een-op-een-scènes schuurt het. In de confrontaties tussen vader en zoon – de vader die zo stuck in his ways is dat hij blind is voor wat er om hem heen gebeurt, de zoon die zich alleen maar tegen zijn vader kan verzetten met ideeën die hij van anderen heeft geleend – maar ook in de tedere scènes tussen Paolo en zijn geliefde Tancredi (Tim Linde), die veel meer in contact staat met het ‘gewone volk’ en uiteindelijk moet kiezen tussen zijn liefde voor rechtvaardigheid en zijn liefde voor de kroonprins.

Het beste werk van Hulst en Tarenskeen gaat eigenlijk altijd over kwetsbaarheid. Over met veel bravoure een wereld te lijf gaan die je maar half begrijpt (Scheeps-Horeca, De Ilias). Over onbedwingbare apocalyptische angst in een maatschappij die je zo vaak de mythe van maakbaarheid door de strot heeft geramd (Buut, de naderende dood). En ook in La pretenza is het vooral de diepe menselijkheid van de voorstelling die raakt. Veel meer dan een interessante analyse van de strijd tussen volk en heersers, of tussen een elite en een populistische revolte, voelt La pretenza als een oefening in loslaten, in leren omgaan met verlies. ‘Een tomaat heeft water nodig, en verandering bloed’, zegt een van de personages. Dat klopt, of je nu een prins bent of een knecht, een millennial of een babyboomer.

Foto: Sanne Peper