In Wat me niet breekt (maakt mij niet noodzakelijk sterker) is het publiek de hoofdpersoon: Jimmy, opgegroeid in een klein huis in een edgy buurtje, moeder verslaafd, geen vader. Op zijn elfde wordt hij uit huis geplaatst en belandt hij in een gesloten opvang. Maar wat gepresenteerd wordt als een soort van oplossing, betekent in de praktijk gewoon nieuwe problemen.

Regisseur Timothy de Gilde en toneelschrijver Joachim Robbrecht staan bekend om hun jeugdtheater waarin ze kwetsbare, vaak onderbelichte perspectieven belichten. Zo maakten ze bijvoorbeeld Bromance (2016) over homoseksualiteit onder jongeren en intimiteit tussen jongens in het algemeen, en GTA5 (2015) over de steeds diffuser wordende grens tussen spel en realiteit en de daaruit voortvloeiende normalisering van geweld. Hun werk is rauw, transparant en dicht op de huid.

Ditmaal dus het perspectief van de tiener die opgroeit zonder de dagelijkse zorg van een ouder. Iemand die net als ieder ander verliefd wordt, fouten maakt, zich tegen van alles verzet en ook gewoon op zoek is naar geborgenheid. Met dat verschil dat hij voortdurend wordt geconfronteerd met het milieu waaruit hij komt. Psychologen die je voortdurend met vragenlijsten bestoken, een onbetrouwbare moeder die haar pijn op jou projecteert, een ‘normaal’ gezin dat jou altijd als afwijkende factor lijkt te zien – want óók als ze dat helemaal niet doen, voel je dat zelf wel.

Afwisselend brengen de energieke performers Olaf Ait Tami, Nastaran Razawi Khorasani, Nimuë Walraven, Nadine Wijshoff, Shelley Bos en Bram Walter het verhaal, waarin ze voortdurend wisselen van rol en perspectief. Door het jonge publiek steeds rechtstreeks – in de jij-vorm – aan te spreken, wordt het volop bij het spel betrokken, wat de voorstelling op momenten een mooie kwetsbaarheid geeft.

Het is een mooie vondst om het publiek in de rol van Jimmy te manoeuvreren: het feit dat je letterlijk niets doet, maar mensen toch voortdurend met je aan de haal gaan, van alles op je projecteren en je in een hoek duwen, wordt op die manier goed invoelbaar. Wat Jimmy per saldo doet of laat is voor de instanties waar hij mee te maken krijgt en de omgeving waarin hij belandt, immers helemaal niet aan de orde. Murw geslagen door al die vooringenomen perspectieven en onbetrouwbare beloftes, is het gaandeweg begrijpelijk dat hij zich distantieert van de mensen om hem heen. Niettemin blijft Jimmy kritisch naar zichzelf kijken, zich ontwikkelen en zelf ook hoop houden.

Het is echter jammer dat de tekst, die Robbrecht samen met Artun Alaska Arasli schreef, zo rechtlijnig is. Zowel op anekdotisch als op emotioneel vlak wordt alles expliciet ingevuld, waardoor je als toeschouwer zelf achterover kunt leunen. Er zit bovendien weinig dynamiek in de opbouw, waardoor de voorstelling gaandeweg aanvoelt als een lange stroom expositie, versterkt door die volledige tweede persoon enkelvoud. De momenten waarop de choreografieën van Dalton Jansen de stemmenpartituur enigszins ontregelen, zijn te summier om echt betekenisvol te worden.

Eerst maken de makers de toeschouwers expliciet medeplichtig door hen als hoofdpersoon te bombarderen. Maar vervolgens krijgt het publiek niet de verantwoordelijkheid om zelf iets in te vullen. Daardoor heeft Wat me niet breekt (maakt mij niet noodzakelijk sterker) niet de impact die het pretendeert te hebben.

Foto: Kamerich & Budwilowitz/EYES2

Lees ook onze bespreking van de tekst van Joachim Robbrecht in ons dossier DeClaus Theatertekstkritiek.