Verloren onschuld van het Rotterdams Wijktheater gebruikt interviews met slachtoffers om het verhaal van het Toeslagenschandaal na te vertellen. Het hoogtepunt komt pas na de voorstelling, in het nagesprek.

Waarschijnlijk is er over geen enkel nationaal politiek nieuwsfeit in de laatste jaren zo veel geschreven en geproduceerd als over het Toeslagenschandaal. Terecht, voor alle helderheid: in het collectieve wanbeleid van politiek en instanties ligt alles wat er mis is met het hedendaagse Nederland. De alomtegenwoordige ontmenselijking van kwetsbaren, systemisch racisme, kille berekening in plaats van billijkheid, het verschuilen achter regels en procedures en het afschuiven van persoonlijke verantwoordelijkheid, en het strategische vergeten van politici en topfunctionarissen als de waarheid boven water komt, waardoor oplossingen nog jaren op zich laten wachten (en ook: de huichelachtige verontwaardiging van mensen die zelf jarenlang op rechtse partijen hebben gestemd en de ontmanteling van sociaal beleid actief hebben toegejuicht).

Na zo veel artikelen, interviews, verslagen en documentaires moet je als theatermaker van goeden huize komen als je nog iets aan de discussie wilt toevoegen. Het Rotterdams Wijktheater, dat al decennia sociaal-artistieke voorstelling produceert met, door en voor de bewoners van de havenstad, pakte – in navolging van onder andere Maxine Palit de Jongh met de voorstelling Vecht, de handschoen op. Het team van de organisatie voerde vele gesprekken met gedupeerden, die door toneelschrijver en sociaal wetenschapper Fenneke Wekker werden bewerkt tot een tekst in de vorm van een Waarheidscommissie: een aaneenschakeling van getuigenissen van slachtoffers, waar het publiek als stille toehoorders omheen zit.

Het probleem is alleen dat die vorm nu juist veel te weinig afwijkt van wat we allemaal in kranten en op televisie, of zelfs in onze persoonlijke omgeving, al van het Toeslagenschandaal hebben meegekregen. De directe verhalen van de slachtoffers zijn in deze kwestie eens een keer níet ondervertegenwoordigd gebleven: je moet wel onder een rots hebben geleefd als je de precieze, persoonlijke gevolgen van het misdadige beleid niet al hebt gehoord.

Wat daarbij niet helpt is de inspiratieloze regie van Hans Lein. Hij slaagt er met acteurs Kaltoum Boufangacha en Yuli Minguel (die eerder een nummer schreef over de Toeslagenaffaire, en zelf ervaringsdeskundige is op het gebied van overheidsvervolging) niet in om enige dynamiek in de monologen te brengen: ieder slachtoffer dat de revue passeert klinkt en gedraagt zich hetzelfde en komt daardoor nauwelijks tot leven. Te lang blijft ook het beeld onveranderlijk: de acteurs lopen naar een van de vier gesprekstafels, nemen erachter plaats, doen hun woordje en lopen dan weer weg.

De voorstelling wordt even opgetild als er een specifiek, huiveringwekkend detail door de bekende verhalen heen breekt: een vrouw die van haar bewindvoerder geen geld krijgt voor de begrafenis van haar zoon ‘want hij is toch al dood’, of een deurwaarder die bij de inname van een auto aan het slachtoffer toevoegt ‘dan steel je toch een nieuwe, zo doen jullie dat toch?’. Ook de getuigenissen van de eveneens gedupeerde (en inmiddels volwassen) kinderen maken indruk, aangezien dat wel degelijk een onderbelicht aspect is gebleven – en snel duidelijk wordt dat zij zelf ook hun hele leven getekend zullen blijven door wat hen en hun ouders in aangedaan.

Het is zonde dat de voorstelling zo’n artistiek vlakke vorm heeft gekregen, want de inhoud had beter verdiend, en de maatschappelijke waarde van het project blijkt ook meteen uit het (niet-optionele) nagesprek. Gespreksleider Tiffany Jantji slaagt er met haar weliswaar enigszins infantiliserende (‘welke gevoelens heeft dit opgeleverd? Steek je hand op als je boos bent’), maar ook open en kwetsbare toon in om binnen de kortste keren persoonlijke getuigenissen aan het aanwezige publiek te ontlokken, die meteen bewerkstelligen wat de voorstelling niet lukt: waarachtigheid.

Een vrouw vertelt over een vriendin die zelfmoord pleegde vanwege de positie waarin het Toeslagenschandaal haar bracht. Een oudere man zegt dat van heling nooit sprake kan zijn, dat je slechts kan leren leven met de wonden. Verschillende aanwezigen vertellen over hun eigen worstelingen, de onmacht, het ongeloof, de Kafkaiaanse hel waarin ze terecht kwamen. Een gedupeerde zoon vertelt dat hij zichzelf in de schulden heeft gestoken om zijn moeder te helpen en zelf het hoofd boven water te houden, en dat die schulden níet worden kwijtgescholden. En Minguel durft de vinger op de zere plek te leggen door te benoemen dat ‘Rotterdam toch de stad van Pim Fortuyn is, waarin zo veel mensen op iemand hebben gestemd die anderen willens en wetens wilde uitsluiten’ – en dat de oorsprong van racistisch en ontmenselijkend beleid daarmee toch echt bij de kiezer zelf ligt.

Zo dient de theatervoorstelling slechts als noodzakelijke aanleiding voor waar de werkelijke kwaliteit van Verloren onschuld ligt: bij het gezamenlijke gesprek over hoe we voor een samenleving kunnen zorgen waarin medemenselijkheid voorop staat. Op ‘wat gaan we doen?’, de herhaalde vraag van Jantji, komt uiteraard geen antwoord, maar het is al van enorme waarde dat de confrontatie met het monster dat we met zijn allen gebaard hebben, maar dat slechts de meest kwetsbaren onder ons heeft verscheurd en verslonden, zo steeds opnieuw wordt georganiseerd.

Foto: Sabine Rovers