Een vrouw staat rechts tegen het gordijn gedrukt. Sombere zware klanken. Ze kijkt angstig, trekt langzaam haar jurk uit, kijkt, draait zich om en stort zich in het gordijn. Het is de zelfmoord van een vrouw. Twee Afrikaanse vluchtelingen zien het gebeuren en willen helpen, maar ze durven niet. Ze zullen het anders niet ‘schaffen’. Ze wassen hun handen in onschuld.

Dat doen ook andere personages in de mozaïekvertelling van de Duitse theaterauteur Dea Loher. In een aantal taferelen schetst zij de levens van een groep verstrikte mensen aan de rand van de samenleving. Een jongen wil zelfmoord plegen. Een psychotische vrouw gaat zich bij mensen excuseren voor haar onbestaande zoon die hen zo veel leed heeft aangebracht. Een van de vluchtelingen ziet in een gevonden tas met geld een teken van God. Een blind meisje verdient de kost als paaldanseres. Een suikerzieke bejaarde in rolstoel wil bij haar dochter en aanstaande schoonzoon intrekken. Een filosofe verbrandt haar boeken, zoekt lust, doodt haar man en verkondigt de onbetrouwbaarheid van de wereld.

Dat wantrouwen tegenover de medemens en de omringende wereld zit in elk van de personages. Als een lappendeken komen de verschillende verhalen aan bod. Soms kruisen de personages elkaars pad. Niet alleen de jonge vluchtelingen zoeken hun geluk, ook de andere personages zijn op de dool. Ze denken pessimistisch, ze zijn optimistisch. Of beter, dat schijnen ze te willen zijn. Die existentiële ambiguïteit zit helder in de teksten. Vaak zijn het monologen van de personages over zichzelf, over wat ze denken en doen.

Ook in de muziek en de soundscape van Samowar & KRENG en in de scenografie van Stef Stessel zit die diepliggende gespletenheid. Alles speelt zich sober af in een halve cirkel die gevormd wordt door lange grijze plooigordijnen. Een rouwkamer is het, waar je afscheid kunt gaan nemen van de opgebaarde overledene. Hier geen lijken (eventjes eentje), maar wel mensen die levend bijna-dood of schijndood zijn. Af en toe wordt het voorgordijn in dezelfde tint voorgeschoven, komen personages op de voorgrond, om dan weer achter het gordijn te verdwijnen. Soms worden voor en achter samengevoegd. Zo is er een mooie scène waarin we door het gordijn de schimmen van de personages zien. Ze vormen een kijkfile op een brug. Er wil iemand van afspringen. Ze roepen, ze moedigen hem (of haar?) aan, ze hebben haast.

Die tragische onderlaag zit steeds in de teksten, maar niet altijd in het spel en de zegging. De Roovers weten hoe ze sec, bijna neutraal, woorden kunnen zeggen, en juist door die afstandelijkheid de toehoorders kunnen raken. Dat is nu ook het geval bij Sofie Sente en Luc Nuyens. Bij Roover Robby Cleiren is het dit keer flets, net als bij enkele van de jonge spelers. Het is natuurlijk nobel dat het gezelschap beginnende spelers de kans biedt om in hun speelstijl mee te doen. Maar het lukt niet altijd. Bij sommigen wel: Isabelle Van Hecke als de bejaarde diabetespatiënte weet in haar uitvergroting haar personage komisch te brengen, Evgenia Brendes overtuigt als blind meisje dat weet wat ze wil en dan toch twijfelt. Jovial Mbenga en Idrissa Mbengue zijn de nerveuze dolenden. Maar bij de rest van de cast blijft het bij goede bedoelingen.

Je hoort in de woorden dat het om mensen gaat die balanceren tussen liefde en dood, die langzaam afschuiven naar het tragische. Auteur Dea Loher wordt niet voor niets vergeleken met Rainer Werner Fassbinder, die ook in zijn grotesken die schrijnende ondertoon kon laten aanvoelen. Die wrangheid spat in deze Roovers-productie niet van het toneel. Soms word je heel even geraakt, maar het blijft bij een paar tikjes.

Foto: Stef Stessel