In het benevelde duister van de bovenzaal van Theater a/d Rijn waait een dreigende zoemtoon rond. Een diffuse lichtbundel van hoog uit de nok bestrijkt van achteren twee ontblote ruggen. De schaduwen spelen een magisch spel met de schouderbladen: zwarte vlekken veranderen langzaam van vorm, krimpen, worden groter.

Tergend traag komen de twee figuren omhoog uit hun ineengekrompen staat en al even traag wordt er meer licht ontstoken. Nu pas ontwaren we hun ware contouren. Voor ons staan een bijna naakte man en vrouw, beiden slechts gehuld in een zwarte slip. Aan hun voeten dragen ze schoenen met naaldhakken.

In de dreigende zoem komt langzaam een pulserend ritme boven drijven. Ze gaan lopen. In cirkels. Grotere cirkels, kleinere cirkels. Circulaire patronen wisselen elkaar haast ongemerkt af. En ze blijven lopen, eindeloos lopen. De hele voorstelling lang. Træns is een oefening in lopen, in Træns wordt lopen tot kunst verheven.

Maar het gaat bij de Bosnisch-Nederlandse theatermaker Igor Vrebac niet om het lopen an sich, net als dansende Derwisjen hun eeuwige rondjes om hun as niet draaien om hun virtuositeit te tonen. Ze willen zich erdoor bevrijden van het aardse, loskomen van de beperkingen die een lichaam zichzelf oplegt. Iets soortgelijks stond Vrebac voor ogen, alleen wil hij de transcendentie niet beperken tot het strikt individuele. Hij wil vragen oproepen over mannelijkheid en vrouwelijkheid. Vandaar die uniforme kleding, vandaar dat vrouwelijke schoeisel dat door beide performers (Anton van der Sluis en Mea-Ly Verhoef) wordt gedragen.

Maar hij voegt er nog een wezenlijk element aan toe. Waar de Derwisjdansers volledig in zichzelf opgaan om er vervolgens aan te ontstijgen, laat Vrebac de performers juist voortdurend het publiek inkijken. Met een blik die neutraal lijkt maar daardoor juist iets hautains krijgt. Zoals modellen op een catwalk vaak ook iets uitdagends kunnen hebben, een mengeling van trots en verleidelijkheid.

Het effect van deze twee polaire krachten (het eindeloze, in zichzelf gekeerde lopen tegenover het stoïcijns monsteren van de toeschouwers) is overweldigend. Enerzijds lijkt de voorstelling, vanwege die op een strak ritme doordenderende soundtrack (van Tonny Nobel), ook het publiek te vragen om overgave, anderzijds houden die koele blikken ons op afstand.

Die aangename verwarring lijkt precies datgene wat Vrebac beoogde. In eindeloze cirkels draaien man en vrouw om elkaar heen, zonder zichtbare toenadering. Maar hij ziet een lichtpuntje. Helemaal aan het eind van de lange wandeling weten ze elkaar voorzichtig te vinden. Een licht glimlachje speelt rond de lippen, de zware tocht leidt toch tot een soort katharsis. In het slotbeeld bewegen ze alsof ze door de kosmos zweven, bevrijd van al het aardse.

Foto: Menno van der Meulen