Op het geruis van de airconditioning na is het doodstil. Op de scène acteur Thijs Bloothoofd. Het is duidelijk dat hij zijn publiek ziet, maar spreken doet hij niet. Hij bevoelt als een blinde zijn gezicht en lichaam. Vervolgens toont hij stukken karton met daarop teksten als ‘Dit is / geen / voorstelling’, ‘Hier kan van alles gebeuren’, ‘Je mag ook aan iets anders denken’, ‘Je mag ook je ogen sluiten’ en neemt plaats in het publiek.

Het is de proloog van een tweeluik over verbeelding en representatie waarbij Mart van Berckel, samen met beeldend kunstenares Louise te Poele en componist Warre Simons, het publiek anders en scherper wil laten kijken en luisteren.

Als uitgangspunt koos Van Berckel opnieuw voor een klassiek werk – zoals eerder de opera’s Norma en Madama Butterfly in Before I die of Jean Genets  Les Bonnes in Play Maids. Ditmaal is dat Blinden (1890) van Maurice Maeterlinck, een symbolistisch toneelstuk over een groep blinden die gestrand is op een eiland.

In het eerste deel van de voorstelling wordt het publiek een met die groep. In totale duisternis (voor zover die in een theater is te realiseren, er brandt altijd wel ergens een lampje) is het publiek letterlijk blind en elk beeld afwezig. Links, rechts, voor en achter ons horen we vier stemmen en de aanzwellende stormachtige soundscape van Simons.

Verdwenen is de mysterieuze priester die de groep in Maeterlincks tekst blindelings volgt (maar die al een tijd dood tussen hen in ligt), en aan de huilende baby wordt in Blinden slechts eenmaal gerefereerd als de slapende baby. Want net als in zijn eerdere voorstellingen gebruikt Van Berckel niet meer dan flarden van de oorspronkelijke tekst en werkt die beeldend en associatief uit, waarbij de zintuigelijke waarneming van het publiek nadrukkelijk wordt gethematiseerd.

Zo afwezig als het beeld in het eerste deel was, overheerst het in het tweede deel, ditmaal geïnspireerd door René Margritte. Nog altijd zonder een woord te spreken plaatst Thijs Bloothoofd als een schilder uiterst precies opnieuw karton in de zwart omrande lijst die midden op het toneel staat, ditmaal niet met tekst, maar met foto’s van bomen. Hij strooit met bladeren, met aarde.

Geleidelijk wordt de scène steeds merkwaardiger en meer en meer dringt de vraag zich op: waar kijken we eigenlijk naar, zeker als Bloothoofd de lijst naar de achtergrond verplaatst en met behulp van een oorverdovende windmachine de hele toneelvloer bedekt met plastic, zand en water. Waren we eerder blind, nu zijn we doof.

In de epiloog blijkt de performance waarvan we zojuist getuige waren allerminst lukraak, maar wel degelijk zeer precies en betekenisvol. Het ‘landschap’ dat op de toneelvloer is ontstaan, wordt met blote voeten afgetast door een blinde vrouw. Langzaam begeeft zij zich naar voren, herhaalt de bewegingen van Bloothoofd in de proloog en zingt ‘Oh my love’ van John Lennon en Yoko Ono: ‘Oh my love for the first time in my life / My eyes are wide open / Oh my love for the first time in my life / My eyes can see’.

Net als Maeterlinck is Van Berckel niet geïnteresseerd in een theatervorm gedreven door plot of locatie, maar maakt hij statisch theater waarin veel gebeurt en tekst en beeld weliswaar zeer belangrijk zijn, maar niet primair een narratieve functie dienen. Juist in ogenschijnlijk onbelangrijke woorden schuilt de essentie. Alles is weldoordacht en heeft betekenis.

Met deze voorstelling wil Van Berckel ons bewust maken van ‘de manier waarop we leven en hoe we bedolven worden onder beeld dat ons blind maakt. Dat ons afstompt. We nemen niet meer de tijd om beelden met aandacht te bekijken.’

Deze maatschappijkritiek blijft echter louter context, fungeert als voorkennis, maar is in Blinden zelf niet terug te vinden. Dat is jammer, want als theatraal experiment is Blinden zeer geslaagd, als voorstelling te academisch. Maar daar waren we aan het begin al voor gewaarschuwd: dit is geen voorstelling. En al helemaal niet een die is in te delen in een enkel genrehokje. Bij gebrek aan beter: beeldend theater (met woorden, maar juist daar zonder beeld).

Foto: Louise te Poele