Ergens halverwege Paradijsvogel, de Paradevoorstelling van Toneelgroep Oostpool, gaat Rick Paul van Mulligen de dialoog aan met zichzelf. Die zelf blijkt een stuk minder spraakzaam dan de uitbundige versie die ons tot dan toe in deze one man show heeft toegesproken en -gezongen. Die zelf blijkt gewoon een man, met thuis een man en een kind met wie hij graag op de bank zit. Het is een kort, maar essentieel moment. Want hoewel Paradijsvogel het uitbundige met verve viert, is het tussen de regels door een pleidooi voor het gewone.

Wanneer we de tent inlopen, sist de rook ons tegemoet, die ons in combinatie met het felgekleurde licht het gevoel geeft in een nachtclub te zijn beland. Rick Paul van Mulligen komt – ass first – achter een gordijn vandaan, doet een dansje en zet vervolgens uiteen dat er twee soorten paradijsvogels zijn. De een is monogaam, grijs en onopvallend en de ander polygaam en felgekleurd. Tot welke categorie hij behoort, uitgedost in een glinsterende mesh-top en roze haar, laat zich raden.

Zo lijkt het althans, want we kijken wel degelijk naar een personage, of in elk geval een persona. Van Mulligen stort zich daar met volle overtuiging in, de grijze paradijsvogels beschimpend en een monoloog afstekend waarin de ene schunnigheid zich op de volgende stapelt. Met zichtbaar plezier zoekt hij de grenzen van het betamelijke op, wetend dat wij hem dat toch wel vergeven. ‘Publiekslieveling, hè?’, grijnst hij, wijzend op zichzelf. En het is waar. Met zijn naturelle charisma en feilloze timing windt hij ons binnen de kortste keren om zijn vinger.

Van Mulligen blijkt een sterke match met Alex Klaassen, die de regie op zich nam. Paradijsvogel is een mini-conference vol losse sketch-achtige scènes, gebracht in een vlot tempo en met veel humor, afgewisseld met aanstekelijke liedjes (geschreven en gespeeld door muzikantenbroers Jan en Keez Groenteman) waarin de draak wordt gestoken met hokjesdenken en homo’s worden opgeroepen zich te verenigen, want het tijdperk van de hetero is voorbij. Maar door al die joligheid heen schemert zowel in de liedjes als in de gesproken tekst ook een serieuzere ondertoon, die nog wel iets meer aan de oppervlakte had mogen komen.

Er zit veel schoonheid in je kunnen onderscheiden van de massa, bepleit de voorstelling, maar het mooiste is als je dat kunt doen vanuit een keuze en niet omdat je per definitie als anders wordt beschouwd. ‘Het is jammer dat hand in hand lopen voor mij een statement is’, zei Van Mulligen daarover een paar jaar geleden in een interview en ook in Paradijsvogel komt het, bijna terloops, voorbij wanneer hij zingt over twee vaders die elkaar een kus willen geven, maar daar toch maar mee wachten tot ze thuis zijn en de gordijnen dicht.

Het suggereert dat al die extravagantie wellicht ook deels een middel is om van de nood een deugd te maken. Als mensen je dan toch bekijken als een paradijsvogel in een rariteitenkabinet, kun je maar beter je veren oppoetsen. En dat is precies wat Van Mulligen doet: zijn veren oppoetsen en ze in al hun pracht aan ons etaleren. En de glimpen van kwetsbaarheid die we daar doorheen ontwaren, maken hem alleen maar mooier.

Foto: Sanne Peper