Tekstdichter Lennaert Nijgh zag in Malle Babbe, het schilderij van Frans Hals, een prostituee met een lekkere kont. Met de aanstekelijke muziek van Boudewijn de Groot erbij zong Rob de Nijs het lied naar de hitparade. Maar Barbara Claes, haar echte naam, is niet blij met dat foute imago. In de muzikale komedie Malle Babbe, gespeeld op het plein voor de Stadsschouwburg Haarlem, wordt zij gerehabiliteerd. Nou ja, ze woont wel in het Dolhuys, het Haarlemse gekkenhuis.

Frans Hals kon het niet meer aanzien. Zijn zoon Pieter was ervan overtuigd dat hij kon vliegen, als hij de juiste vleugels maar in elkaar kon zetten. Het lukte Leonardo da Vinci niet en de gebroeders Wright zijn nog niet geboren, dus vader Hals stuurt zijn zoon, die een gevaar is voor zichzelf, naar het Dolhuys, waar ook Malle Babbe een kamer heeft. Babbe heeft een meervoudige persoonlijkheidsstoornis en maakt een ding duidelijk: ‘Waag het niet om dat lied te zingen.’

We maken kennis met een aantal bewoners, die allemaal een goede reden hebben om in het gekkenhuis terecht te zijn gekomen. Wel worden ze door schrijver Marlies Bosmans als normale, liefdevolle mensen neergezet, die elkaar steunen in deze maffe omgeving. En met de conclusie, een ode aan het buitenbeentje, is niks mis: ‘Er is voor een gek echt wel een plek.’

Vader Hals wil weten hoe het met zijn zoon gaat en vraagt Malle Babbe om hem op de hoogte te houden. In ruil daarvoor maakt hij een portret van haar. Et voilà, zo is volgens dit verhaal het schilderij, dat nu in de Berlijnse Gemäldegalerie hangt, tot stand gekomen. Op het schilderij houdt Malle Babbe een metalen bierkroes vast en op haar schouder zit een uil, waarschijnlijk een verwijzing naar het oud-Nederlandse gezegde ‘zo beschonken als een uil.’ Een beeld uit de kroeg dus, waar Lennaert Nijgh zijn conclusie uit trok.

Drie jaar geleden maakte het Haarlemse theatergezelschap Club Kenau in samenwerking met de Stadsschouwburg Haarlem de familievoorstelling Kenau. Nu heeft men die andere beroemde Haarlemse vrouw in de zomeravondzon gezet. Van de eerste openluchtvoorstelling heeft men geleerd om de toevallige voorbijgangers niet meer gratis te laten meegenieten. Daarom ligt er op elke stoel een koptelefoon zodat het geluid niet uit grote boxen hoeft te komen. De inloopmuziek bestaat uit een selectie uit het uitgebreide repertoire van Rob de Nijs.

Regisseur Belle van Heerikhuizen heeft een mooie manier gevonden om de muzikanten in het acteerspel te integreren, waardoor er een bijzonder levendige sfeer ontstaat. Alleen Maurits Wymenga, die als ‘gek’ enigszins cliché Napoleon speelt, moet regelmatig achter zijn slim ingepakte piano blijven staan. De andere muzikanten vliegen vrolijk heen en weer, waarbij inventief gebruik wordt gemaakt van de buitenkant van de schouwburg.

Bart Sietsema (die de zoon van Frans Hals speelt) heeft bijzondere, onconventionele dartele musicalnummers geschreven, met krachtige jazz-rock akkoorden. De muziek, het decor (Juliette Mout) als een megagroot schildersatelier met enorme linnen doeken en het pittige spel van Emma van Muiswinkel als Babbe vormen de pluspunten van deze vrolijke voorstelling. De tekst daarentegen had wel wat scherper en minder kinderachtig gemogen. Marlies Bosmans overdrijft behoorlijk in de grappig bedoelde anachronismen en het is een raadsel waarom zo overdreven veel Engelse zinnen door de tekst zijn gestrooid. Maar het was duidelijk dat het publiek daar minder moeite mee had dan deze recensent.

Foto: Melle Meivogel