Vind een steen die saai is. Dit is een monoloog die over alles gaat, gesproken door iemand die nadenkt over grote dingen. Zegt de schrijver, Rik van den Bos. De eerste gedachte was dat de tekst het hele leven zou proberen te vatten. Zegt de regisseur, Erik Whien. Twee openingsstatements van in de persmap bijgevoegde interviews, waarvan ik de rest van de tekst ongelezen laat. De twee zinnen zeggen immers genoeg over de ambitie en het verlangen waarmee deze toneelavond ergens lang geleden misschien begonnen is.

De plotloze, hardop denkende, monologiserende stijl van toneel schrijven over alles, kent een paar mogelijke openingszetten. Je kunt een dergelijke toneelavond beginnen als een aan en af rollende branding, of als een wandeling over een bospad, of zwenkend op een skipiste, struikelend op de catwalk, of als een balanceeract langs een afgrond. Het kan ook zoals Dylan Thomas het deed in de opening van zijn Onder het melkwoud (1954), het hoorspel waar ik in de eerste tien minuten van Find me a boring stone onwillekeurig aan blijf denken, door die zintuiglijke manier van kijken. Implosie, rust, stilte, zen. De tedere toon van: kom, pak me bij de hand; kijk, we zijn nu hier; vertrouw me, luister, geniet en wees kalm, het komt goed. Dylan Thomas leidt ons rond in een kustdorp in Wales. Bij deze monoloog, hier, vanavond, in Find me a boring stone, kijken we door de ogen van iemand die melancholisch tuurt naar de contouren van een stad. Vol empathie en toch op afstand, met een vogelvluchtperspectief, maar dan wel dat van een mens die een ingrijpend verlies met zich mee torst, en die in een beginnend stadium van de rouw adviezen ingefluisterd krijgt waar je erg mee moet uitkijken. Zoals: ‘Zorg vooral dat je steeds iets om handen hebt’.

Wat zien we? In de eerste seconden vooral het duister van het toneelhuis, de vertrouwde ruimte van het (nu voormalige) RO Theater in de Rotterdamse William Boothlaan. Het podium is leeg. Op een grote cirkel na, die midden op de vloer ligt. Tegen de muur, jardin, links vanuit de zaal gezien dus, leunt in het half duister iemand met een licht getint shirt. Wanneer onze ogen gewend zijn aan het donker, blijkt er nog een figuur tegen de wand te leunen. Hij begint te zingen, een zachte, vermanende tekst. ‘No Shoes in the house. No running. / Not too loud. Boys, don’t fight.’ Ik herken meteen de stem. Stan Vreeken. Een verrassing. Ik weet überhaupt niet dat hij meedoet. Hij hoort bij Tijdelijke Samenscholing, mijn lievelingstoneelspelers. Stan Vreeken heeft een stem uit duizenden, die kan teder je hart aan flarden zingen. Kort daarop neemt Gijs Naber het woord, de spreekstem van de avond. Hij komt aarzelend, op de tast, bijna schuifelend op gang. Tot die eerste ankerpunten in de taal, herkenning, tastbaarheid, jonge moeders en hun angst voor wiegendood, een diep verstopt fotoalbum, een rouwstoet … hé, een rouwstoet.

Nu zingt Stan Vreeken weer, we bladeren met hem op muziek door een leven heen. Als Gijs Naber het woord herneemt is het voor een soort bezwerende litanie, waarvan alle clausen beginnen met ‘Er zijn er die…’. En daar is dan onder het publiek ook meteen de eerste, aanvankelijk nog wat beschaamde gniffellach. ‘Er zijn er die net zijn aangekomen. Wiens kleren nog naar hun moeders wasverzachter ruiken en die nu expres een scheur in hun broek knippen en vol verwachting rond paraderen tot er iets opwindends gebeurt. Tot iemand ze staande houdt en mee naar huis neemt om van alles met ze te doen.’ Daarna is het ijs definitief gebroken. De lach wordt luider. De lach van herkenning, van identificatie, niet perse die van ‘oh, ja, net echt’, meer die van een schuifelende nabijheid, van ‘dat heb ik ook’, of van ‘heb ik dat ook?’ ‘Er zijn er die zelf denken dat ze fijn gezelschap zijn, maar die de mensen pas echt blij maken met hun vertrek.’

We zijn dan nog maar op de helft. De cirkel op de grond gaat licht geven. En we naderen een inzicht dat in de tekst subtiel wordt aangeduid als ‘een onverdund begrijpen’. Een rake omschrijving die veel te maken moet hebben met dat deze tekst op een gelukkig makende wijze misschien wel over bijna alles gaat. Tegen het eind loopt de zingende Stan Vreeken de eenvoudigste mise-en-scène uit de toneelgeschiedenis – een maar half afgemaakte rechte lijn naar zijn speelpartner Gijs Naber, die met een omarmende blik terug kijkt. ‘There you are. / Lightyears back in time, kindly looking / down on everything we were before.’ Daarna gaat het licht uit. En weer aan. Met een beetje nat gezicht glimlach ik naar twee schuchtere mensenkinderen op een kale vloer.

Foto: Sanne Peper

[Sterren zijn toegekend door de redactie.]