‘De naam is Bos. Dick Bos. Aangenaam.’ De creatie van striptekenaar Alfred Mazure (1914 – 1974) was in de oorlogsjaren en vlak daarna ongekend populair. Zo populair dat de overheid verspreiding van Dick Bos-strips op scholen verbood, omdat ze misdaad en leesluiheid tot gevolg zouden hebben. In de naar de stripheld vernoemde voorstelling brengt Peter Drost Neerlands eerste stripheld én diens geestelijk vader liefdevol tot leven in een perfect getimede combinatie van toneel, film en striptekeningen.

De enige persoon op het toneel is Drost (geen familie). Aan het begin van de voorstelling speelt hij de ietwat suffige tekenaar Norbert ter Schure, die met regelmaat lastig gevallen wordt door zijn praatgrage hospita mevrouw Teulings. Elke dag moet hij acht plaatjes inleveren bij de krant, en dat doet hij al jaren. Na zijn werkdag zit hij wat troosteloos in het buurtcafé – een van de vele gefilmde scènes.

Het gaat mis als hij aan het eind van een strip zoveel tekst nodig heeft dat de getekende Dick Bos dreigt de verdwijnen. Die pikt dat niet, en gaat in discussie met zijn tekenaar. Bos vindt bovendien dat zijn avonturen wel wat al te voorspelbaar worden. Als even later ook nog Schure’s uitgever belt om te vertellen dat het slecht met de verkoop gaat en hij meer exotische locaties en schaars geklede dames in zijn strips moet verwerken, gaat het mis. Hij wil wel sexy blondines tekenen, maar het worden toch altijd weer brunettes.

Het exotische verhaal dat zich in Istanbul, vroeger Constantinopel, een van de vele running gags in de voorstelling, afspeelt wordt een rommeltje. Woest wil de tekenaar een eind aan zijn stripheld maken. Maar waar hij niet buiten de lijntjes kan denken, weet Dick Bos ook aan dit gevaar een mouw te passen en neemt het potlood en zijn lot in eigen handen.

Dat alles in archaïsch taalgebruik, waarbij een klimop een ‘groenvoorziening’ is, een pistool een ‘blaffer’ en schurken met ‘vrinden’ worden aangesproken. Zelfs in de vechtpartijen valt geen onvertogen woord: ‘Neemt u mij niet kwalijk dat ik uw kaaklijn wat naar achteren zet.’ Het resulteert in vele woordgrappen die echter met zo’n dikke visuele knipoog gebracht worden, dat het nergens oubollig wordt, integendeel.

Medeverantwoordelijk is filmmaker en regisseur Michael Helmerhorst. Hij laat uiterst ingenieus oorspronkelijke tekeningen overgaan in nieuwe, oude zwart-witfilms in nieuw gefilmde scènes en die gaan allemaal voortdurend ook nog eens de interactie aan met Peter Drost op het toneel. Alles moet tot op de seconde vastgelegd zijn, en juist dat maakt het spel van Drost onwaarschijnlijk knap.

Peter Drost heeft al vaker bewezen dat hij solo een voorstelling kan dragen – Erik, of het klein insectenboek blijft bijvoorbeeld onvergetelijk – en ook dat hij als geen ander kan spelen met decors. Dick Bos (oorspronkelijk uit 2007) is de overtreffende trap. Schijnbaar achteloos loopt hij over het podium, om precies op het juiste moment daar te staan waar de film dat vereist. Zijn transformatie van tekenaar tot polderdetective klopt eveneens tot in de kleinste gebaren.

Het is een dekselse dooddoener, maar speelplezier, vakmanschap en liefde voor het onderwerp spatten van zowel scherm als toneel.