Eindelijk, veertien maanden na de bevalling kan de navelstreng doorgeknipt worden, is de geboorte van Moby Dick compleet. Op donderdag 12 maart 2020 was er de avant-première, op vrijdag 13 maart zou de première plaats vinden, maar toen werd alles in één klap toegesmeten. Eindelijk kan regisseur Gorges Ocloo, Belg met roots in Ghana, laten zien hoe hij een Westerse klassieker naar zijn hand heeft kunnen zetten en hoe hij vorm heeft gegeven aan wat hij in het boek van Herman Melville leest. Hij maakt er op basis van de tekst/libretto van Ben Okri een jazzy opera van. Nu is het dan toch zo ver, en hopelijk voor lang en op vele plekken, want het is een opera die gezien en gehoord moet worden.

‘I am not Ishmael, NO NO’, het is de eerste gezongen zin uit deze opera, en geeft dus aan dat het een ander verhaal zal zijn dan het gekende van het boek, dat immers begint met ‘Ik ben Ishmael’. Slechts twee personages zijn er op de scène: de zingende zwarte ‘halve wildeman’ Queequeg (vertolkt door sopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga, voor de vrienden Lily) en de pratende witte rijke kapitein Ahab (Josse De Pauw).

Eigenlijk is er nog een derde personage, en dat is de muziek (gecomponeerd door Dominique Pauwels, samen met Toon Callier die ook de muziek uitvoert) die vanuit het donker achteraan klinkt, de emoties vertolkt, het spel van de twee aanzet, opzweept en meespeelt, zich tussen de twee wringt. De jengelende basgitaar, het trommelgeroffel, de speelse vervormingen van westerse evergreens, de belletjes en de klanken van een stille kracht, … en daarbij de fantastische stem van de Zuid-Afrikaanse zangeres!

Wij krijgen het verhaal te horen en te zien (en te lezen in de Engelse en Nederlandse boventiteling) van de ‘helden’ uit ‘Moby Dick’ nadat Ahab en zijn bemanning door de witte walvis verslonden zijn. Het zijn de dialogen tijdens de jacht en nadien. Ahab en Queequeg zitten in de buik van de walvis, in het helse vagevuur, in ’the land of Ghede, God of the underworld’. Queequeg verwijt Ahab dat ze door diens schuld de dood zijn ingejaagd. Hij sputtert tegen, hij zint nog altijd op wraak – ‘ik zal mijn ontbener uitbenen!’ – , hij verzet zich tegen de schuldoptie van Queequeg met hand en tand, alleen, hij heeft geen tanden.

Josse De Pauw zien spelen, met volle witgrijze baard en zonder tanden, het is een kostelijk schouwspel. Heel mooi is het hoe Queequeg als een dienaar hem een servet voorbindt, uit een glazen potje zijn tanden haalt, ze in zijn mond steekt, hem wat eten voorzet, en na de verorbering zijn tanden weer opbergt in het potje. Zo zijn er meerdere grappige momenten, in het spel, in de scènebeelden, in de muziek, en in de tekst.

De Nigeriaanse auteur Ben Okri heeft in zijn typische stijl een Westers verhaal vermengd met Afrikaanse mythen en vertellingen, met animistische rituelen en voodoo, waardoor het geheel een magisch-realistische en vooral poëtische uitstraling kent, die in de enscenering nog toverachtiger verbeeld wordt.

Queequegs gezicht is getekend met kleurige lijnen, het is de ‘kaart van het heelal’, Ahab hoort geesten, probeert met een voetenwassing zijn bemanning te paaien, wil dat Queequeg het boze bezweert,…. Diepzinnige en luchtige uitspraken over (het belang van) tradities en rituelen wisselen elkaar af, het heersende christendom (van Ahab) wordt afgewogen tegen andere opvattingen. De hel is niet de anderen, het leven is de anderen.

Verbaal vuurwerk spettert in de dialogen tussen de lallende Ahab en de helder zingende Queequeg. Moby Dick is meer dan een opgejaagde witte walvis, hij is de metafoor voor vernietigende vooruitgang, meer dan het doelwit van een hatende en wraakzuchtige Ahab. In deze meta-Moby Dick is Ahab vooral door machtswellust bezeten en verblind. Af en toe horen we in Ahabs woorden Trump spreken, een politicus, een cao, een dictator, een narcist, een monsterkiller, die per se en ten koste van alles, en vooral van mensen en de planeet, zijn macht wil laten schitteren, aan de sterrenhemel, op zee.

Uiteindelijk belandt hij onder. Queequeg gaat tegen hem in, in het begin onderdanig, vaak voorzichtig met meer vragen dan statements, naar het einde steeds pertinenter. Ahab verweert zich fel, spreekt met dikke tong (zeker zonder tanden), raast, sputtert. Ook met humor. Zo maakt hij met ‘Let it leak’ een heerlijke persiflage op ‘Let it be’ van de Beatles over het ‘lekkende leven’….., wordt er ook even gewoordspeeld met ‘dick’ en Belgische politici.

Had het niet anders gekund, vraagt Queequeg zich af. Had dit alles niet vermeden kunnen worden? Zal de geschiedenis zich niet herhalen?

Moby Dick was the archangel of the deep
warning us that even greater leviathans
await to wreck the dream of our future.
And in future it will happen again.
We will erect another Ahab
to chase another Moby Dick
and drive our world to our eternal damnation.

Naar het einde lijkt Ahab te berusten in zijn lot, naast Queequeg. ‘Rest your heart big baby’.

Als Queequeg in haar tirade op dreef is, schakelt ze over in Xhosa, de Zuid-Afrikaanse kliktaal. Heel bijzonder om te horen, deze kliks, die een extra touch geven aan de Afrikaanse verhalen en aan het relaas over ‘witte nachtmerries’. Dat klinkt misschien ‘exotisch’, maar dat is het niet. Die taalswitchen verlopen heel naturel, zoals ook de hele enscenering, hoe feeëriek ze soms is verpakt in licht en rook (in een scenografie van Gorges Ocloo zelf en Giovanni Vanhoenacker). Het levert indrukwekkende scènes op als alles in paars oplicht, in mistige pastelkleuren oplost. Overdonderend is het beeld van Ahab die hoofden aan kettingen uit de grond trekt op de klanken van een zinderende bewerking van het slavenkoor, pakkend is het zacht murmelen op het einde.

Gorges Ocloo heeft met deze jazzy opera bewezen dat hij in een traditie van de westerse opera een ‘gesamtkunstwerk’ op de scène weet te brengen met een mooi balancerende mengeling van culturen, van humor en wereldbezorgdheid, van schoonheid en verrassende beelden en muziek. Moby Dick is een symbiose van het werk van een indrukwekkend theatermaker en van een schitterende acteur, een briljante zangeres en een bijzondere muzikant.