Acteur Josse De Pauw en mezzo-sopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga gaan vandaag niet op in de nieuwste regie van Gorges Ocloo. Als gevolg van de coronamaatregelen is hun voorstelling Moby Dick, at last Queequeg speaks bij het Vlaamse LOD muziektheater uitgesteld. In plaats van recensies te publiceren, laat Theaterkrant dagelijks een theatermaker aan het woord die in deze periode in première zou gaan. Ocloo: ‘Ik móet beelden zien.’

Veel zegen rust er niet op de voorstelling die Gorges Ocloo maakte voor LOD muziektheater. De première stond gepland voor 13 maart in deSingel in Antwerpen, maar kwam te vervallen vanwege de coronamaatregelen. Onder het motto ‘wie niet sterk is moet slim zijn’ ging de generale repetitie op 12 maart toch door, zonder publiek, maar mét een recensent van De Morgen op de tribune, die prompt vier sterren gaf. De Nederlandse première tijdens Operadagen Rotterdam werd eerder al geannuleerd omdat de mezzosopraan niet beschikbaar was.

Ocloo is er volgens de krant in geslaagd de klassieke roman Moby Dick van Herman Melville te vertalen naar ‘een frisse, verrassende en swingende voorstelling’. Dit komt vooral door ‘de radicale manier waarop Ocloo de tekst herinterpreteerde’. Niet de wraakzucht van kapitein Ahab op de witte walvis Moby Dick staat centraal, maar de relatie tussen de machtige, witte kapitein en zijn onaanzienlijke zwarte matroos Queequeg. Zo kaart hij actuele machtsverhoudingen aan tussen arm en rijk.

Het door de Brits-Nigeriaanse schrijver Ben Okri bewerkte verhaal speelt zich af in de buik van de walvis, nadat het schip Pequod gezonken is en alle opvarenden verdronken zijn. ‘Ik heb altijd geloofd dat Moby Dick over macht ging’, zegt Ocloo vanuit zijn quarantaineverblijf in de Ardennen. ‘Zelfs toen ik het boek alleen nog uit verhalen kende, voelde ik intuïtief dat Melville de witte walvis als metafoor gebruikt. Zoals wij kunstenaars metaforen benutten om onze omgeving te begrijpen en te becommentariëren.’

Hij was ervan overtuigd dat ‘elke persoon aan boord van het schip een reflectie is van een deel van onze samenleving’. Dit zag hij bevestigd door de introductie van Andrew Delbanco op Moby Dick toen hij het boek daadwerkelijk ter hand nam. ‘Delbanco beschrijft de Pequod als een soort ark van Noach, met de witte Amerikaan als brein en de rest van de wereldbevolking (‘tijgergeel’; ‘gitzwart’) als spierkracht. Toen ik dat las, dacht ik: fuck yeah, mijn intuïtie werkt. Die shit gaat niet over een fucking walvis. Het gaat over de mensen op die Pequod!’

Het idee er ooit een theatervoorstelling van te maken vatte post in zijn hoofd. ‘Ahab vertegenwoordigt voor mij de hebzucht, het vooruitgangsdenken, het almaar meer meer meer willen. Politieke partijen die dit als slogan voeren zijn gevaarlijk, want het is nooit genoeg. Ze zullen mensenlevens in gevaar brengen voor onbelangrijke zaken, zijn bang om stil te staan en te reflecteren. Wanneer stoppen wij met het misbruiken en vermoorden van anderen om onze verlangens te vervullen? Wanneer beginnen we tevreden te zijn? Dat zijn de thema’s die me in het verhaal van Ahab aantrokken.’

De puzzelstukjes vielen in elkaar toen hij een foto zag van een 11-jarig meisje, drijvend in de Middellandse Zee. ‘Ze leek te zonnebaden in haar mooie zondagse jurk, een betoverend beeld. – Tot ik het onderschrift las. Het bleek een verdronken bootvluchteling te zijn. Dat greep mij enorm aan. Ik vroeg me af of zij van tevoren had geweten hoe gevaarlijk de reis zou zijn. Was ze bang of dacht ze juist veilig te zijn? Door die jurk leek het alsof ze op vakantie ging. Dat deed me denken aan de bemanning van de Pequod, die een wisse dood tegemoet voer. Zouden ze zijn meegegaan als ze geweten hadden van Ahabs wraakzucht?’

Samen met Okri bracht Ocloo het aantal personages terug tot twee: Ahab en Queequeg. ‘Zijn literaire wereld past perfect bij mijn surrealistische verbeelding. Ik wilde het verhaal naar nu trekken zonder de originele tekst geweld aan te doen. Dat was nog niet gemakkelijk, want in het boek komen Ahab en Queequeg bijna nooit in contact, dus we moesten erg goed lezen om de juiste verbanden te vinden. Zij zijn de personificatie van het brein en de spierkracht. Uiteindelijk kwam Okri met 80 pagina’s, waaruit ik er 25 heb gedestilleerd voor het libretto.’

De muziek werd geschreven door Toon Callier en Dominique Pauwels en is een mengeling van klassiek, jazz en pop. ‘Ik ben zelf musicus en maak tevoren muziek om de kleur en sfeer van een voorstelling te bepalen, te voelen hoe het ritme moet worden. Zoals ik ook eerst een complete scenografie ontwerp, met maquettes en poppetjes die ik laat bewegen, in het licht of donker plaats om te ervaren wat werkt en wat niet. Ik móet beelden zien, anders neem ik een opdracht überhaupt niet aan. Pas wanneer alles in mijn hoofd rond is ga ik zoeken naar de juiste mensen.’

‘Muzikaal zocht ik naar een mix van Fela Kuti, Bob Marley, Verdi, Vivaldi. Toon sluit in zijn compositie sterk aan op mijn scenografie, maar vond het lastig de zanglijnen te schrijven. Daarvoor heb ik Dominique gevraagd, die meer een achtergrond in de klassieke muziek heeft. Het muzikale ensemble bestaat zodoende uit een gitarist op het podium en een geluidsman aan de knoppen. Ik wilde muziek met een puls maar toch een vrije loop. Zo vertolkt de mezzosopraan Nobulumko Mngxekeza-Nziramasanga als Queequeg niet enkel klassieke lijnen maar mag ze ook vrij fraseren in meer jazzy passages. – Op eigen verzoek zingt de acteur Josse de Pauw als Ahab trouwens ook twee prachtige vocalises.’

Of de ontwikkeling die zangeres en acteur doormaken hoopgevend, somber of neutraal is, laat Ocloo in het midden: ‘Het stuk eindigt in de woorden van Queequeg: The law itself is killing us day by day. Are we to do nothing? Are we to engage in subtle reasoning while the world perishes?’ De recensent van De Morgen opperde dat Queequeg ‘vanaf het prille begin de meerdere is van Ahab.’ Ocloo, instemmend: Ja, eindelijk spreekt de spierkracht!’