U moet er snel bij zijn, want het zijn maar drie voorstellingen die de English National Opera in dit Benjamin Brittenjaar (hij is honderd jaar geleden geboren) op uitnodiging van De Nederlandse Opera in Amsterdam brengt van zijn laatste opera Death in Venice, naar de beroemde novelle van Thomas Mann. U kunt er nog op 5 en 7 juli heen en ik zou het u dringend aanraden, ook al wordt het dit weekend nog zulk mooi weer.

Er is niet alleen ziekte en dood in dit Venetië, maar ook heel veel schoonheid, niet alleen de schoonheid van een jonge jongen waar een oude man verliefd op wordt, maar de schoonheid van de muziek van Britten, gespeeld door het Rotterdams Philarmonisch Orkest onder leiding van Edward Gardner, van het decor van Tom Pye, de kostuums van Chloe Obolensky, de regie van Deborah Warner, de choreografie van Kim Brandstrup en de belichting van Jean Kalman. 

Dat is nogal wat, maar ik heb zelden een operavoorstelling gezien waarin alles – muziek, zang, spel, dans, vormgeving – zo prachtig op elkaar aansluit. De vormgeving, om daarmee te beginnen, is vrij sober en klassiek, maar de uiterst soepele manier waarop de scènes in elkaar overgaan, met gebruik van doorzichtige doeken, witte en donkere gordijnen, zwarte wanden, projecties van golven en handgeschreven teksten is op zichzelf al van een grote schoonheid. Tafeltjes, stoelen en andere attributen worden als vanzelfsprekend opgebracht en weggehaald door obers, zeelieden, dienstmeisjes in negentiende-eeuwse kostuums.

Prachtig geïntegreerd is ook het dansen in de voorstelling. De ouder geworden Duitse schrijver Gustav von Aschenbach kijkt vanuit zijn strandstoel naar spelende en stoeiende kinderen en opgroeiende jongens die dansen op het strand. De jonge danser Sam Zaldivar is misschien niet eens de mooiste van die jongens, maar hij speelt de jonge Tadzio heel subtiel en danst alsof hij hele stukken door de lucht zweeft. Daardoor is zijn schoonheid niet zozeer aards of wellustig en gaat de voorstelling in mijn ogen niet in de eerste plaats over homo-erotiek of pedofilie. We zien door de ogen van Aschenbach gelukkige families, heel veel kinderen, ook beeldschone kleine meisjes. Daardoor gaat het hier misschien ook over een liefde voor kinderen die de meeste ouder wordende mensen voelen, of het nu hun eigen kinderen of kleinkinderen zijn of alles wat jong, onbedorven en naïef is.

Het libretto is op basis van het boek van Thomas Mann geschreven door Mary Myfanwy Evans en misschien ligt daardoor soms de nadruk anders. Aschenbach is hier niet zo heel erg oud, wel erg alleen. Hij vertelt dat zijn vrouw kort daarvoor gestorven en zijn dochter getrouwd is. Kleinkinderen zijn er nog niet. Hij voelt zich eenzaam in Venetië en meermalen zegt hij dat hij vaderlijke gevoelens voor de jonge Tadzio koestert. Gevoelens die uit de hand lopen, omdat hij helemaal bezeten raakt van zijn fascinatie voor de jongen, die hem hoogstens een achteloze blik gunt.

Het ergste wat Aschenbach doet is dat hij de moeder van Tadzio niet waarschuwt voor de cholera-epidemie die door de autoriteiten van de stad geheim wordt gehouden, maar waar hij in een Duitse krant over heeft gelezen. Hij had haar moeten waarschuwen dat zij met haar gezin zo snel mogelijk naar het noorden moest vertrekken, maar hij doet dat niet vanwege een zoete en tegelijk pikzwarte droom dat iedereen dood zou gaan en hij alleen met de jongen zou overblijven.

Toch is deze Aschenbach, die met al zijn tegenstrijdige verlangens en angsten de hele avond op het toneel staat, een volstrekt herkenbaar mens. Dat komt door de sympathieke spreekzang die Britten voor zijn ook ouder geworden levensgezel, de tenor Peter Pears heeft geschreven en die hier prachtig wordt vertolkt door John Graham-Hall. Tegenover hem staat vooral bariton Andrew Shore die in een zevental verschillende rollen, zoals reiziger, fat, gondelier, hotelmanager, kapper en toneelspeler, Aschenbach steeds dichter bij de dood brengt. Die dood komt als hij zijn Tadzio een vechtpartij ziet verliezen en bang is dat de jongen het gevecht niet zou hebben overleefd. Aschenbach overlijdt ter plekke aan een hartaanval. Tadzio staat op en loopt naar de zee. Hij keilt verstrooid een steentje naar de horizon, zoals alle jongens doen, ook zo’n tegelijk gewoon en poëtisch gebaar waar deze voorstelling in uitmunt.

In het programmaboekje lezen we dat de echte jongen die model stond voor Thomas Manns Tadzio, de Poolse Vladislav Moes, op tijd uit Venetië is weggegaan om de cholera te ontlopen en zich pas veel later heeft herkend in de gedetailleerde beschrijving van zichzelf en zijn kleiding in de novelle. Hij zou het misschien ook een eer hebben gevonden te worden geportretteerd door de hemels dansende Tadzio van deze voorstelling.

Foto: Neil Libbert