Ze zijn beiden op leeftijd, Annemarie Prins en Eric Besseling, wanneer ze zich, in het echte leven, toeleggen op de keuze voor een woongroep. Ieder betrekt een riant appartement in Amsterdam. In een pand met plek voor tien bewoners. Kies je voor zelfstandig samenleven, dan levert dat een ratjetoe aan ervaringen en emoties op. In de voorstelling Death Row wordt daar nog een extra sausje chaos aan toegevoegd.

Kijk ze zitten, vier op een rij. De heren aan weerszijden, de dames in het midden. Voor hen een muziekstandaard, daarachter de geluidstafel volgestouwd met uiteenlopende objecten: stalen buizen, cimbalen, blokken piepschuim, glazen flessen. Muzikant Paul Koek ramt op het geheel met drumstokken, produceert dan weer geluid uit een… ja wat is het eigenlijk? Een elektrische citruspers?

Allereerst is er het startschot: Koek knalt een deur dicht. ‘Nee’, tiert Annemarie Prins. De zaal zwijgt. De formule van de teksten, dat zijn de ballotage-gesprekken. Aan de hand van ingezonden brieven ontvouwt het stuk zich. De bewoners bepalen wie er worden uitgenodigd, de kandidaten komen om beurten (de een nog geschifter dan ander) op sollicitatiegesprek. De kandidaten zelf worden niet gespeeld, enkel de reacties van de bewoners op deze bonte schare aan figuren.

Gerardjan Rijnders (tevens eindregisseur) slaat de armen kort na aanvang resoluut over elkaar, speelt overtuigd geagiteerd. Eric Besseling deelt lief en leed over zijn recente woedeaanval, volgens Prins meer een daad van ‘blinde agressie’. Bedenkelijk observeert Nanette Edens een eerste kandidaat: ‘Ik heb ergens gelezen dat transseksuelen vaak van daken afspringen.’ Besseling wil daar meer over weten. Met luide stem: ‘Wanneer je van een vrouw in een man verandert, gaat er iets dood vanbinnen. Je vermoordt toch iets, klopt dat?’

Er zijn voorzitters, statuten en een poes genaamd Socrates. Het beest vreet alleen garnalen en dient bij te hard miauwen genegeerd te worden, zoals je de andere medebewoners ook bij wijlen moet wegwuiven. Verder is samenwonen uit den boze. Een vluchteling in huis nemen, of een massagesalon (lees: bordeel) aan huis beginnen ook. Over iemand met een strafblad valt te discussiëren.

Het kwartet levert ongezouten kritiek op de kandidaten, uit daarbij constant hun eigen voorkeur en wroeging. Na iedere sollicitatie is er het nagesprek, begeleid door geritsel van vellen aluminiumfolie, wat een gespannen sfeer veroorzaakt. Koek imiteert de sirene van een passerende politieauto door in een toeter te blazen, speelt dan weer uitgelaten op zijn mondharmonica. Het geheel wordt afgewisseld met ingelaste audio-opnames waarin de dood wordt besproken. Hoe kun je het beste een eind maken aan je eigen leven? Met pillen, of toch liever met een doorzichtige zak over het hoofd?

De ballotage-gesprekken geven goed weer hoe het er in een woongroep aan toe kan gaan. Toch duren de muzikale intermezzo’s ietwat lang naarmate het eind nadert. Prins sluit mooi af met een aanzet van ‘Que sera, sera’, haar armen geheven boven het hoofd. Een wat voor de hand liggende keuze, maar dat maakt niet uit, want de zwarte humor en kleurrijke anekdotes maken het tot een sterke voorstelling. Rest alleen nog de vraag: zou je zelf in een woongroep willen wonen?

Foto: Sanne Peper