Tegen het eind van Das Floss der Medusa van Hans Werner Henze wendt De Dood (Lenneke Ruiten) plotseling haar camera richting publiek. Op het gaasdoek achter de sopraan verschijnt de lege zaal van de Stopera; in plaats van onszelf zien we een zee van lege, rode stoelen. Het voorafgaande uur zagen we toneelbrede projecties van een zwarte man (Amadou Ndiyae) die eindeloos rondzwemt in een horizonloze golvenmassa. Deze zal hem onherroepelijk verzwelgen. Op drift tot de dood erop volgt.

Een confronterend beeld. Wij keken toe vanaf onze comfortabele zitplaatsen, als voyeurs die heimelijk genieten van andermans leed en geen poot uitsteken om hem te helpen. Zo houdt regisseur Romeo Castellucci ons een spiegel voor; de lege zetels vormen een onthutsende reflectie van onze innerlijke leegte. Afgestompt door de onophoudelijke beeldenstroom van verschoppelingen die op wrakke bootjes een veilig heenkomen zoeken, gaan wij schijnbaar onbewogen over tot de orde van de dag. Zelf noemt Castellucci dit de ‘schipbreuk van onze starende blik’.

De uitverkochte zaal – met verrassend veel jongeren in het publiek – reageert enthousiast op zijn enscenering van dit omstreden oratorium van Hans Werner Henze. In 1968 kon de première van Das Floss der Medusa niet doorgaan vanwege hevige protesten. De muziek werd als reactionair beschouwd, want niet modernistisch maar voortbordurend op de muziektraditie; de inhoud werd veroordeeld als communistische propaganda. Henze had zijn werk opgedragen aan de Argentijnse vrijheidsstrijder Che Guevara.

Het libretto van Ernst Schnabel is gebaseerd op een waargebeurd verhaal. In 1816 vaart een konvooi van Franse schepen naar Senegal, maar vlaggenschip Medusa strandt vlak voor het bereiken van zijn bestemming. De elite kiest een veilig heenkomen via de reddingsboten en laat 154 vrouwen, mannen en kinderen aan hun lot over op een gammel vlot. Slechts veertien van hen overleven de waterhel; de mulat Jean-Charles die met een rode vlag het reddende schip nabij heeft gewenkt, sterft vlak nadat hij aan boord is gebracht. Drie jaar na de ramp schilderde Théodore Géricault zijn vermaarde doek Het vlot van de Medusa, een bittere aanklacht tegen onrecht.

Henze voert in zijn oratorium slechts drie karakters op, bijgestaan door een symfonieorkest, twee koren en een kinderkoor. De rol van de mulat Jean-Charles wordt vertolkt door een bariton, de dood is een sopraan, een spreekrol is weggelegd voor Charon. Hij somt als onpartijdige middelaar tussen dood en leven de gebeurtenissen op. Helaas gaat het daar mis. Het Duits van de Amerikaanse bariton Dale Duesing is nauwelijks verstaanbaar en hij weet je geen moment mee te zuigen in het verhaal. Treffend is wel de roeispaan die hij bij zich draagt. Als deze tergend traag naar de nok van de Stopera gehesen wordt weet je dat het einde naakt.

‘De Dood is een uiterst verleidelijke vrouw’, zei dirigent Ingo Metzmacher in een interview. Dat is de tweede misser: gestoken in zuidwester en overmaatse kaplaarzen, zich voortdurend verschansend achter haar televisiecamera, is Lenneke Ruiten allesbehalve aanlokkelijk. Het vergt een enorme dosis willing suspension of disbelief te geloven dat zij ook maar iemand zou kunnen verleiden zich in haar dodelijke omarming te storten. Ruiten slaagt er evenmin in haar ongelukkige typering te ontstijgen; haar in principe zoetgevooisde lokroep klinkt wat schel in de hoogte.

Het meest overtuigend is de bariton Bo Skovhus, die zijn rol van Jean-Charles wel een zekere dramatiek weet mee te geven. Zijn lyrische zanglijnen worden omcirkeld door intieme soli van de houtblazers van het uitstekend spelende Nederlands Philharmonisch Orkest. Ook het Koor van de Nationale Opera, Cappella Amsterdam en Nieuw Amsterdams Kinder- en Jeugdkoor weten geregeld te ontroeren. Met hemelse gezangen maken zij de lokroep van de dood wél invoelbaar, terwijl zij je anderzijds met angstaanjagend dissonante klankuitbarstingen de stuipen op het lijf jagen.

De zangers doemen als verloren zielen achter het gaasdoek op, deinend op de trage golfslag van de onverbiddelijke zee. Hartverscheurend is het moment waarop zij door de golven worden verzwolgen, hun opgestoken handen graaiend naar het donkere niets. Indrukwekkend en tegelijkertijd beangstigend zijn ook de beelden van het almaar klotsende water waarin niet alleen de zwarte man, maar ook wijzelf dreigen te verdrinken.

Minder geslaagd zijn de credits op het filmdoek, als schotelt Castellucci ons een documentaire voor. Doet het werkelijk ter zake dat Mamadou Ndiaye getrouwd is, twee kinderen heeft en vier dagen in het water dobberde op de plek van de schipbreuk? Het werkt bovendien verwarrend als we op het scherm lezen over dag drie, terwijl op het toneel dag twee aanvangt.

Jammer ook dat Castellucci zo’n beetje de enige regieaanwijzing uit het libretto niet volgt. Hoewel Charon aangaf dat levenden en stervenden zich rechts ophouden en de doden links, zien we het koor telkens als één massa op de achtergrond.

De muziek van Henze is expressief en beeldend. Duister grommend slagwerk begeleidt de woorden van Charon, zinnelijke strijkers vergezellen het gezang van De Dood. Vervaarlijk schetterend koper en kakofonisch aanzwellende fortissimi verbeelden de chaos van mensen die elkaar te lijf gaan om het laatste restje drinkwater.

Metzmacher voert zijn troepen trefzeker door Henzes gevarieerde partituur, maar het almaar schakelen tussen bekoring en ontzetting werkt op den duur averechts. Je wordt onverschillig voor de zoveelste wanhoopskreet. Zo bezien is Das Floss der Medusa niet alleen een ‘schipbreuk van onze starende blik’ maar ook een ‘schipbreuk van ons luisterende oor.’

Foto: Monica Rittershaus