In Contre-enquêtes contrasteert theatermaker Nicolas Stemann twee romans: de Camus-klassieker L’étranger en de vijftig jaar later verschenen repliek van de Algerijnse schrijver Kamel Daoud, Meursault, contre-enquête.

De titel zegt het al: met zijn roman wilde Daoud een contralezing van de beroemde roman organiseren. Zijn verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van Haroun, de broer van de ‘Arabier’ die door de hoofdpersoon van L’étranger wordt doodgeschoten. Door dezelfde structuur als de bronroman te hanteren en sommige passages bijna eender te laten zijn, onderstreept Daoud de idee van een verhaal in spiegelbeeld, vanuit een perspectief dat niet alleen in Camus’ roman maar in de gehele westerse literatuur onderbelicht is.

In Contre-enquêtes worden we in eerste instantie door Mounir Margoum in deze geschiedenis meegenomen. In een directe speelstijl vertelt hij over het boek van Daoud, terwijl hij tegelijkertijd de rol van Haroun op zich neemt, die over zijn broer Moussa vertelt, en de uitwerking die zijn dood op zijn leven had. Als hij even later het toneel verlaat komt echter een andere acteur op – Thierry Raynaud, die min of meer hetzelfde verhaal afsteekt.

Het is interessant om te zien hoe de betekenis van het verhaal verandert als de witte acteur het van zijn collega overneemt. De lichtheid en zelfrelativering van Margoum zorgen ervoor dat hij gemakkelijk het vertrouwen van de toeschouwers wint, terwijl Raynaud eerder pompeus en pretentieus overkomt, zeker als hij Moussa ook ‘zijn’ – of nou ja, ‘onze’ – broer noemt. Zelfs al voordat de twee acteurs er zelf over in gesprek komen is het duidelijk dat Stemann het niet alleen wil hebben over welke verhalen er worden verteld, maar ook door wie dat wordt gedaan. Zoals de acteurs later met veel smaak opwerpen: waarom bemoeit de Duitse regisseur zich überhaupt met een Frans-Algerijns verhaal, kan hij zich niet beter op de koloniale geschiedenis van zijn eigen land richten?

Het is alleen jammer dat Contre-enquêtes nergens tot nieuwe inzichten over deze pertinente vragen komt. Lange tijd kabbelt de voorstelling wat voort terwijl je zit te wachten tot het centrale conflict wordt aangesneden: de acteurs zijn aangenaam om naar te kijken maar het verhaal van L’étranger en Meursault, contre-enquête wordt veel te lang uitgesponnen. Als Margoum en Raynaud dan uiteindelijk met elkaar de discussie aangaan blijft ook die nogal aan de oppervlakte: Raynaud vertelt dat hij als nazaat van Franse Algerijnen toch Algerijnser is dan zijn Marokkaans-Franse collega, en dat zijn familie als pieds-noirs (vergelijkbaar met Indische Nederlanders hier) na hun verhuizing naar het ‘vaderland’ door de Fransen werd gediscrimineerd. Door niet verder op de kwestie in te gaan (en door de beeldende slotscène, waarin Margoum en Raynaud elkaar om de beurt neerschieten) lijkt Stemann te willen inzetten op het banale centrisme van ‘eigenlijk zijn we allemaal zowel dader als slachtoffer’, wat het gesprek rond in- en uitsluiting volledig platslaat.

Interessanter is het juridische gedoe met het bronmateriaal zelf. Halverwege de voorstelling klinkt er plotseling een telefoon, die Margoum uit de op scène opgestelde doodskist moet halen. Het blijken de erven-Camus te zijn, die hem verbieden om teksten uit L’étranger te gebruiken in een voorstelling waarin de roman met Meursault, contre-enquête in verband wordt gebracht. Teleurgesteld gooien de acteurs de telefoon én de roman van Camus dan maar in de doodskist en sluiten die weer. Als de vraag ‘wie mag er een bepaald verhaal vertellen’ juridisch wordt bepaald in plaats van door middel van een maatschappelijke discussie is dat pas echt de dood in de pot voor de kunsten.

Foto: Philippe Weissbrodt