Eind maart, toen Nederland in lockdown ging, is Nhung Dam gaan lopen. Toen iedereen om haar heen tot stilstand werd gedwongen, schoot zij in beweging. Dagelijks liep ze zo’n twintig kilometer rondom Amsterdam. Na drie maanden heeft ze 1623 kilometer afgelegd in de Noord-Hollandse natuur: ze had in principe in Rome kunnen zijn. In de solo 3 miljoen voetstappen naar Sicilië loopt ze door tot aan de top van Etna – met uitzicht op de Middellandse Zee, en in de verte de kerktorens van Broek in Waterland en Zunderdorp.

Wandelen is goed voor je. Lopen activeert je linker- én je rechterhersenhelft, waardoor je vaak op andere ideeën komt dan wanneer je stilzit. Zeker prettig voor iemand die regelmatig vastloopt in haar eigen hoofd, zoals het personage dat Dam opvoert. Wandelend door de Waterlandse natuur – dat in die maanden met zijn paaiende karpers en glimmende boterbloemen volop lente en nieuw leven schreeuwde – denkt ze terug aan die andere tocht die ze maakte: de wandelvakantie naar Italië met haar toenmalige vriend. Halverwege laat hij haar in de steek.

Samen met regisseur Koos Terpstra, schreef Dam een prachtige tekst waarin treffende observaties en poëtische taal onverwacht uitmonden in banale anekdotes en lekker schaamteloze emoties. Gaandeweg, op associatieve wijze, zoals dat gebeurt als je rustig door blijft lopen, ontvouwen zich herinneringen en patronen, die met elkaar verbonden zijn en haar gevormd hebben tot de vrouw die ze nu is.

Want terwijl haar vriend haar voortdurend wijst op haar tekortkomingen, worden oude herinneringen tastbaar. Haar klasgenoten op de toneelschool, die in navolging van de docent zeiden dat ze haar vrouwelijke kant niet zagen. Een weekend met de familie van haar vriend, de vastbesloten onderlinge warmte die voortdurend benadrukte hoe buitengesloten zij zich voelde. De lichtzinnige manier waarop een vriendin haar afwijst wanneer zij zich kwetsbaar opstelt.

In mooi klein spel weet Dam liefde, schaamte en woede in hetzelfde moment te leggen. Vaak zit er een interessante discrepantie tussen wat ze zegt en wat haar personage tegelijkertijd van die woorden vindt. Er ligt een dun laagje zelfkritiek op het personage, een schild waar Dam op de mooiste momenten ineens doorheen breekt. Dat levert breekbare, goudeerlijke taferelen op die tegelijkertijd intens grappig en onnoemlijk pijnlijk zijn.

Haar aanvankelijke cynisme maakt gaandeweg steeds meer plaats voor een ontwapenende eerlijkheid, vooral naar zichzelf toe – wat een waardevolle verdieping aanbrengt. Al lijkt de voorstelling gaandeweg een afrekening met haar toenmalige geliefde te zijn, uiteindelijk is het vooral een verzoening met zichzelf. In het hele spel van fictie en realiteit, laverend tussen glooiende, Italiaanse landerijen en het vlakke Noord-Hollandse platteland, is het sowieso de vraag of die ex-vriend er ooit als zodanig geweest is. Waarschijnlijk was er wel een ex, of meerdere die in het hoofd van het personage tot dezelfde persoon verworden zijn. Doet er ook helemaal niet toe. Wat er wel toe doet is dat ze hem halverwege kwijtraakt, ze zich verloren en alleen voelt, maar al wandelend het zelfvertrouwen terugvindt dat ze daarvoor stelselmatig ondermijnde. You win some, you lose some.

Zoals het personage aan het begin van de voorstelling de spullen in haar rugtas laat zien, komt ze gaandeweg onder ogen wat ze – behalve een SAS-survivalgids, een bidon met water en andere praktische zaken – voortdurend met zich meezeult. Angst, zelfverwijt, verdriet. Helemaal kwijtraken kun je dat nooit (al kun je best wat overboord gooien), maar dat hoeft ook niet. Want zoals iedereen die ooit op wandelvakantie ging zal beamen: zo lang je de bagage maar goed verdeelt, kun je meer meesjouwen dan je denkt.

Foto: Jean van Lingen