Het hoger beroep dat de Toneelmakerij aantekende tegen het subsidieplafond van voormalig staatssecretaris Zijlstra is door de Raad van State ongegrond verklaard. Dit betekent dat het jeugdtheatergezelschap per 2013 een rijkssubsidie van 500.000 euro ontvangt, in plaats van de 1,6 miljoen die het als groot jeugdtheatergezelschap in de Basisinfrastructuur in 2009-2012 kreeg.

Aan deze uitspraak gaat een lange periode van rechtszaken vooraf. In 2009 werden de gezelschappen Huis aan de Amstel en Wederzijds door de Raad voor Cultuur aangespoord te fuseren tot de Toneelmakerij. Toenmalig minister Plasterk van Cultuur bestempelde het bij de invoering van de nieuwe Basisinfrastructuur in 2009 tot groot jeugd- en jongerengezelschap, met de daarbij behorende subsidie van 1,6 miljoen. In september 2011 kondigde toenmalig staatssecretaris Zijlstra echter aan dat de jeugdtheatergezelschappen in de subsidieperiode 2013-2016 te maken zouden krijgen met een subsidieplafond. Volgens deze regeling ontvangt de Toneelmakerij in 2013-2016 net als elk ander jeugdtheatergezelschap vijf ton, wat een subsidiekorting van 69 procent betekent.

Tegen deze uitspraak ging de Toneelmakerij in hoger beroep bij de Raad van State, waarop ook het ministerie in hoger beroep is gegaan. Op 11 december 2012 vond de zitting plaats tussen de staat en de Toneelmakerij. De Raad van State oordeelde op 13 februari jl. dat de staatssecretaris de bezuiniging tijdig en volgens de regels heeft doorgevoerd. Het ministerie heeft een grote mate van beleidsvrijheid bij het verlenen, verminderen of beëindigen van een subsidie, blijkt uit de uitspraak.

Wel won de Toneelmakerij in juli 2012 het bezwaar tegen de frictiekostenregeling dat het bij de Rechtbank Amsterdam had ingediend. Staatssecretaris Zijlstra achtte de begrote frictiekosten van 2,8 miljoen onvoldoende gemotiveerd. Volgens de rechtbank had de Toneelmakerij met het maken van de schatting aan zijn plicht voldaan, waardoor de rechtbank niet meeging in het betoog van Zijlstra.

Erica van Eeghen, zakelijk directeur van De Toneelmakerij, vindt de uitspraak van de Raad van State niet goed gemotiveerd en vooral in dienst staan van het ministerie. ‘Eerst krijg je de vraag om een groot gezelschap te vormen, waarop je afspraken maakt en je organisatie aanpast, en vervolgens wordt dit weer volledig afgebroken. Kennelijk mogen ze dat doen. Er wordt echter niet naar de inhoud gekeken en dat stelt me vreselijk teleur. De consequentie van deze afvlakking en marginalisering is dat er nauwelijks meer differentiatie in het jeugdtheater mogelijk is. Er is alleen nog plaats voor kleinere producties. Dat zie je nu al in de programmering van de schouwburgen, voor grotezaalproducties is geen geld meer.’

De Toneelmakerij ziet zich nu gedwongen tot een reorganisatie, die deels al is voorbereid. Een aantal personeelsleden zal op natuurlijke wijze afvloeien, door een pensioen, verhuizing of door contracten niet te verlengen. Een paar medewerkers is volledig ontslag aangezegd en het merendeel van de organisatie gaat in deeltijd werken. Het zal volgens Van Eeghen met een parttimeorganisatie een stuk moeilijker werken zijn. Personeel wordt immers minder flexibel wanneer het verschillende werkgevers heeft, terwijl dat juist bij een theaterproductie regelmatig hard nodig is.

(I/Ik/Eg – De Toneelmakerij, foto: Dag Jenssen. Nederlandse première op 14 maart)