Regen en storm plaagden begin augustus de zomerfestivals. Theaterfestival Boulevard in Den Bosch had er last van, zo ook Theater Aan Zee in Oostende. Naast de geïmproviseerde omstandigheden die sowieso bij het buiten- of zomerfestival horen, werden makers nu ook nog eens geplaagd door de onzekerheid van de afgelasting. Maar het campinggevoel van natte kleren en redderende technici heeft ook een eigen charme, omdat het lichaam van de toeschouwer, naast dat van de speler, ineens pontificaal aanwezig is.

Veel theatervoorstellingen op TAZ hadden een heel uitdrukkelijk documentair karakter, wat ook de realiteit van het lichaam van de toeschouwer meer aanspreekt. Waar abstractie en absurditeit van toeschouwers vragen om zich te verplaatsen en een alternatief perspectief in zich op te nemen, nodigt het documentaire theater eerder of directer uit tot introspectie – wat doe ik met dit onderwerp, waar sta ik met deze zaak of met deze persoon, hier voor mijn neus?

‘Je wordt bekeken, dus je bestaat.’ Sander Deckx komt in zijn solo wel vaker tot de kwintessens van wat theater is. In een lage kelderruimte van wat hoogbouw niet ver van de zeeboulevard, toont hij dagen achtereen zijn afstudeerproject Zonderzeeër. De voorstelling staat op TAZ in het kader van Jong Werk en behoort tot het beste wat ik deze zomer op het festival zag. Zijn opgewekte persoonlijkheid stelt hem in staat hoog spel te spelen met de realiteit van zijn toeschouwers, die allemaal zien dat hij in een rolstoel zit, maar daar verder niet per se weg mee weten.

‘Kijken jullie nog?’ Het publiek zit dicht opeengepakt aan drie kanten van het kleine speelvlak, voor een deel op hoge krukken, dus Deckx niet zien is onmogelijk. Toch gaat de voorstelling daarover, hoe belangrijk het is om gezien te worden. Hoe van zijn lichaam, dat zich moeilijk zonder rolstoel beweegt, wordt weggekeken. Of dat, als er gekeken wordt, er allerlei oordelen meevliegen in dat kijken, die natuurlijk meer over de toeschouwers gaan dan over Deckx. Behendig mixt Deckx de situatie op het toneel met die van alledag, in situaties op straat, in zijn jonge jaren met vriendjes of zijn ouders, zijn leven als student. Heel intiem wordt hij, kwetsbaar en open. Het ontroert het publiek zichtbaar en het stelt Deckx in staat ver te gaan zonder per se te provoceren.

Heel vanzelfsprekend zet Deckx ook zijn lichaam in. Het is haast komisch hoe hij met het publiek toewerkt naar niet alleen steeds meer figuurlijke, maar ook letterlijke ontbloting. ‘Maak jullie niet druk, verder dan hier ga ik niet’, stelt hij zijn toeschouwers dan weer gerust. Hij danst in zijn rolstoel door de ruimte, daarmee ook ruimte makend, als een liefdevolle ijsbreker, voor een lijf en een manier van leven die nog steeds bij veel mensen afschuw opwekt, of angst. Ze zullen hem daarom om de haverklap dapper noemen of stoer, maar hem als ‘boyfriend material’ beschouwen, ho maar.

Op de rand van de ontluistering gaan zitten, en daarmee via de speler het publiek kwetsbaar maken, lijkt een terugkomend thema in de programmering van TAZ. Maar het vertrouwen winnen van je publiek, om daarmee heel subtiel grenzen te verleggen, lukt niet bij iedere voorstelling. In de documentaire aanpak van De stem van de vingers, van theatermaker Thomas Bellinck en journalist Said Reza Adib, speelt weliswaar de ontkenning van het belichaamde een grote en pijnlijke rol, maar de makers hebben ervoor gekozen, of voelden zich daartoe gedwongen, om de ontmenselijking die vluchtelingen treft te verbeelden met afstand.

De hoofdrolspelers zijn letterlijk vervangen door de stand-ins Musia Mwankumi en Jeroen Van der Ven. Het materiaal gaat veelal over de niet-functionerende Europese immigratiebureaucratie en de bizarre en gruwelijke regimes waaraan vluchtelingen, als ze Europa al halen, worden blootgesteld. Tegenover de stand-ins staat het persoonlijke relaas van Said Reza Adib, dat aangrijpend is, maar wordt voorgelezen en moet wedijveren met een verhaal over de uitvinder van de toverlantaarn. Het perspectief van de toeschouwer wordt zo uitgediept en bekritiseerd, maar verandert niet wezenlijk, wordt niet aan het wankelen gebracht. Het bevestigt het falende beleid, de vreselijke nieuwsberichten, de afstand en de onmacht.

Een andere voorstelling te zien tijdens TAZ, het alom gelauwerde Songs For No One van Nastaran Razawi Khorasani, slaagt er op wonderlijke wijze in om de afstand en de onmacht wel tot een beklijvende ervaring te transformeren. De Iraanse theatermaker gebruik interviews met haar nichtje en neefje, waarin die op een even directe als indirecte manier over de concreetheid van het Iraanse dagelijkse leven verhalen. Vooral toekomstdromen spelen daarin een grote rol, waarbij het vertrekken uit Iran een vanzelfsprekendheid lijkt.

Zonder er een woord aan vuil te maken, laveert Khorasani tussen de levendigheid en het optimisme van de gesprekken met de kinderen en een zwaarmoedigheid die iemand die leeft tussen werelden nu eenmaal ten deel valt. Door het trage tempo van de voorstelling, de vele stiltes en het gebrek aan metataal, ontstaat een haast onnavolgbare zwaarte, die weliswaar wordt onderbroken door prachtige animaties, vette muziek en trefzekere liedjes, maar niet ophoudt zich te vestigen in het lichaam van de toeschouwer. Het perspectief van de kinderen laat je niet meer los, maar dat van Khorasani beklijft, als zwijgende tegenpool beladen met onuitsprekelijkheden, net zozeer.

Foto Zonderzeeër: Rojin Delfan