In de theatersector verkeren velen in een bijzonder zwakke arbeidsmarktpositie en de mate van uitholling is groot. Theaterkrant start een serie gesprekken over de (artistieke) gevolgen van ‘unfaire’ praktijken. Daarbij kijken we vooruit naar wat een gezonder werkklimaat allemaal zou kunnen opleveren. Deze week: Job Rietvelt, producent en lid van collectief Wild Vlees.

Wat zou jij als eerste regelen als je inkomen erop vooruitging?
‘Waar ik als producent van kunstenaars nu vaak tegenaan loop, is dat ik pas in een project instap op het moment dat de maker allerlei voorwaarden al voor elkaar heeft: er is dan al een productieplan plus partners en financiering. En dat is eigenlijk niet de manier waarop ik wil werken.

Ik zou willen dat ik meer tijd had met de maker en met het project. Want dan zouden we samen langere lijnen kunnen uitzetten; verder kijken dan dat ene project en werken aan de ontwikkeling van die maker. Met meer rust en overzicht kunnen nieuwe makers zelf ook beter bepalen wat hun bijdrage aan het podiumkunstenveld kan zijn.

Verzekeringen en pensioen en zulke zaken, daar ben ik nog niet mee bezig. Ik en de kunstenaars met wie ik werk zijn nog jong, maar ik wil ook eerst die rust realiseren. Natuurlijk moeten ook die zaken uiteindelijk wel geregeld zijn, maar de tijd ontbreekt om erbij stil te staan. En dat heeft te maken met de inrichting van de financieringsstructuren, die vooral in Nederland heel sterk gericht zijn op maakprocessen. Als je niet aan een maakproces werkt, kun je lastig ondersteuning aanvragen.

Kun je die rust binnen het huidige systeem niet afdwingen?
‘Het is niet zo dat ik met minder instellingen wil werken, of op minder plekken. Nee, ik geloof dat het voor iemands ontwikkeling helemaal niet zo goed is om steeds binnen dezelfde context te werken, eentje die door een bestaande instelling wordt bepaald. Juist door steeds van context te wisselen, word je als jonge kunstenaar meer op jezelf aangewezen en weet je beter hoe je zelf wilt werken. Dat gaat naast het maken ook over speelbeurten en het in contact komen met verschillende publieken.

Onze generatie is pas in het podiumkunstenveld gekomen toen de productiehuizen al zover waren wegbezuinigd. Wij zijn dus niet gewend aan dat idee dat je vier jaar lang ergens wordt begeleid en in dezelfde studio zit, met dezelfde ogen op je werk. Ik geloof in de nomadische maker en ik geloof ook dat het veld zich tot over de grenzen van ons land uitstrekt.

Dus wat mij betreft zouden we bijvoorbeeld iets als de Nieuwe Makersregeling van het FPK, die al best flexibel is, beter kunnen ombuigen naar een vierjarige voorziening, waar jonge makers dan basaal van kunnen leven – huur betalen, zich verzekeren, enzovoort – en dan brengen we daarbovenop het geld voor producties via samenwerking met meerdere partners bij elkaar. Ik vraag echt niet om een riante bak geld, want dat levert heus geen beter werk op. Wat ik vraag is minder productiedwang.

Wat doe je zelf om die rust voor elkaar te krijgen?
‘Artistieke vrijheid zit hem niet in eindeloze budgetten. Die creëer je door minder productiegericht te zijn. Ook voor het publiek. Want al dat werk dat er moet worden gemaakt, moet ook worden bekeken – publieksaantallen zijn ook een factor in de vraag of je geld krijgt.

Het is lastig, want er is een behoorlijke disbalans tussen de manier waarop de begeleiding van jonge makers nu vaak werkt en de manier waarop jonge mensen het zouden willen. Nu worden die makers toch nog ingepast in een soort profiel van een huis. Of, als je heel veel partners hebt binnen het systeem zoals het nu is, dan zie je die partners naar elkaar kijken en afwachten wie er het eerst gaat toeschieten.

Maar het is mijn werk om makers te koppelen aan partners die hen in relatieve rust hun eigen identiteit laten opbouwen. Dus ik probeer die instellingen te kiezen die zich de makers niet te sterk  willen toe-eigenen en waar we dat gesprek over tijd en eigenheid kunnen voeren. En gelukkig beginnen die te komen.

Foto: Karin Jonkers

Deze serie wordt mogelijk gemaakt door: