Makerscollectie BOG. doet momenteel onderzoek naar democratie en samenleving, en of en hoe een democratische structuur een plek kan krijgen binnen een artistiek creatieproces. In de tussentijdse presentatie Wat we wel willen worden vooral de valkuilen van een dergelijke onderneming zichtbaar.

We leven in een sterk gepolariseerde samenleving, daar zijn de meeste mensen het inmiddels wel over eens. Vanuit de vraag over hoe we de grote verschillen tussen verschillende bevolkingsgroepen kunnen overbruggen ontstaat er een roep om saamhorigheid en collectiviteit. Een dergelijke beweging draagt echter ook gevaren in zich: in de hang naar het verenigen kunnen reële verschillen worden geminimaliseerd en kritische geluiden worden ontmoedigd.

Het lijkt erop dat BOG. in de aanloop naar hun onderzoekspresentatie Wat we wel willen vooral tegen dit dilemma is aangelopen. Samen met vijftien deelnemers van verschillende achtergronden en leeftijden onderzochten ze in een paar weken hoe je vanuit een gezamenlijk proces een voorstelling kan maken waarin voorstellen voor onze huidige samenleving centraal staan. Hoe smeed je van deze diversiteit een geheel? En hoe laat je zo’n diverse groep mensen tot hun recht komen?

De uiteindelijke voorstelling draagt sterk uit dat de oplossing, wat de makers betreft, zit in dat we elkaar weer moeten leren ontmoeten, en de ontmoeting tussen deelnemers en publiek staat dan ook centraal. De toeschouwers zitten in een vierkant om het speelvlak heen, en het eerste deel van de voorstelling richt zich op het deconstrueren van het concept van de ontmoeting zelf. In de tekst die Lisa Verbelen voordraagt wordt het begrip ‘ontmoeting’ laagje voor laagje afgepeld en spelen de deelnemers de voorbeelden die ze geeft uit. Het doet denken aan de ontmoetingsscènes in The Common People van Jan Martens, maar dan helemaal uitgelegd door een verteller, waardoor de eventuele spanning van de confrontatie wordt weggenomen. Het deconstrueren van concepten is zo’n beetje het handelsmerk van BOG., maar de tekst is op dit moment in het proces nog niet sterk genoeg om een scène van deze lengte te kunnen dragen.

Door de ontmoeting op betrekkelijk ongevaarlijke wijze centraal te stellen ontstaat er nauwelijks conflict in de voorstelling en wordt er een artificiële welwillendheid gecreëerd. Tijdens een lange scène waarin de deelnemers één voor één een presentatie van een object dat hen dierbaar is mogen geven bekroop me toch een beetje het gevoel dat het democratische ideaal van het proces te radicaal was doorgevoerd: iedereen krijgt even veel tijd, onafhankelijk van of hun verhaal interessant is of niet.

Even lijkt het alsof de makers hun voorstelling juist in dienst van deze frictie hebben willen stellen. In een bewegingsimprovisatie die ook al nergens spannend wil worden neemt Cees, een van de deelnemers, abrupt het woord. In een geestige en onhandige monoloog beklaagt hij de beknelling van de geforceerde harmonie van de voorstelling, en zijn verlangen naar radicale individualiteit. Het is eigenlijk een pleidooi vóór polarisatie, een oproep om verschillen juist met elkaar te laten botsen. Zoals het Nederlanders betaamt wordt de man die zijn hoofd boven het maaiveld uitsteekt echter meteen van alle kanten tegengesproken en het verzet de kop ingedrukt.

Als het slot dan uitdraait op een oproep aan het publiek om de vloer op te komen en de spelers onder het genot van een drankje te komen ontmoeten lijkt het erop dat BOG. de hartenkreet van Cees eerder als een obstakel ziet dan als kritiek die serieus moet worden genomen. Wat we wel willen gaat daarmee als voorstelling de moeilijke vragen uit de weg ten gunste van een utopisch ideaal dat (wat deze doorgewinterde individualist betreft) niet alleen onrealistisch maar ook onwenselijk is in zijn vereffeningsdrang.

In een monoloog vlak voor het einde wordt echter de mogelijkheid van een alternatieve voorstelling geschetst. In deze tekst wordt een verslag gedaan van het creatieproces, waarin blijkbaar wel van botsende idealen en lange gesprekken over de uitdagingen binnen de samenleving sprake was. Het is vreemd dat juist deze inhoud op geen enkele manier in Wat we wel willen terecht is gekomen, maar het geeft goede hoop dat het verdere onderzoek van BOG. wel tot een bevredigend eindresultaat zal leiden.