Met overwegend jonge solisten en musici maakt Holland Opera indruk met Vliegende Hollander, een tijdens de huidige coronacrisis gecomponeerde opera die niet alleen minimal music, Bach en Wagner met elkaar verweeft, maar ook zeer actueel is en verwijst naar de geschiedenis van de speellocatie.

Verdwenen is het zwarte doos theater in de Veerensmederij, tot 2000 werkplaats van de Hollandse IJzeren Spoorwegmaatschappij en sindsdien thuisbasis van Holland Opera. Hierdoor ontstaat een ruimte van negenhonderd vierkante meter, waarin het publiek – op anderhalve meter afstand van elkaar – over de volle lengte van dit industrieel erfgoed wordt geplaatst voor een operapremière die een half jaar geleden niet in de planning stond.

Het resulteert in een uitzonderlijk breed toneel, waarvan Holland Opera optimaal gebruik maakt. Uiterst links, boven de plek waar normaal de bar en garderobe zich bevinden, speelt een ensemble met contrabas, cello, hobo en fagot. Links op het speelvlak staat een piano, rechts percussie en melodisch slagwerk. Daarboven de controlekamer waar God via meerdere monitoren de mensheid en het wereldnieuws volgt. Bewonderenswaardig is hoe de zo op flinke afstand van elkaar spelende musici elkaar feilloos vinden, met een even transparante als ruimtelijke klank tot gevolg.

Hoewel componist Niek Idelenburg er zeker in het begin nadrukkelijk uit citeert, is deze Vliegende Hollander absoluut geen bewerking van Wagners opera. Ook het libretto van Joke Hoolboom grijpt niet terug op Wagner. Al voor Wagners opera waren er al vele bewerkingen van de saga te vinden, en tot op de dag van vandaag duikt het spookschip en zijn vervloekte bemanning even gemakkelijk op in Pirates of the Carribean als SpongeBob SquarePants. In het kort: de Hollander en zijn schip zijn gedoemd eeuwig de zeven zeeën te bevaren. Slechts eens in de zeven jaar mag de Hollander aan land gaan om van de vloek te worden verlost door een vrouw die hem trouw blijft tot in de dood.

Die vrouw (Senta, zeer overtuigend gespeeld en gezongen door Elisabeth Hetherington) is hier aanvankelijk vooral bezig met zichzelf, haar Facebook- en Instragramlikes. Op haar smartphone leest zij voor het eerst over die vliegende Hollander en raakt zo geïntrigeerd dat wanneer zij hem daadwerkelijk ontmoet voor hem valt, zelfs als zij te horen krijgt: ‘het is maar een verhaal, en sprookje, een portret, meer niet.’ Maar zij beseft dat haar wereld uitzinnig maar nep is en zij zijn redding kan zijn: ‘I will guide you, just follow me.’

God is hier een vrouw (sterk gezongen door Stephanie Desjardins), die overtuigd is dat niet alle mensen slecht zijn, en reageert op alle voorstellen van de duivel (bariton Arnout Lems, die ook zeer fraai de hogere noten zingt) om het tegendeel te bewijzen verveeld. Een zondvloed? Hebben we al eens gedaan, ontzettend veel werk. Oorlogen? Die zijn er altijd. Een nieuwe ziekte? Daar vinden de mensen wel weer op. Het compromis is één man te testen, de Hollander (Martijn Cornet), want geen zeeman vloekt beter en ‘hij rooft en plundert en noemt dat handel’. De duivel en de Hollander en zijn bemanning zingen daarom in het Nederlands, God en Senta in het meer universele Engels.

Hoewel God gekleed is in maagdelijk wit en de duivel in het zwart, is het onderscheid tussen goed en kwaad minder scherp dan op het eerste gezicht lijkt. Op het moment dat God en de duivel hun pact sluiten trekt zij identiek rode handschoenen aan – iedereen heeft bloed aan de handen – en gedurende de opera proberen beiden de gebeurtenissen in het eigen voordeel te sturen. Actuele ethische vraagstukken worden daarbij niet geschuwd: ‘Waarom langer leven dan noodzakelijk?’

Videoprojecties van Ruben Pest in het midden van het speelvlak tonen beelden van water en vuur, maar ook selfies van jongeren en snel gemonteerde fragmenten uit de industriële en wereldgeschiedenis, beginnend met de eerste bewegende beelden van treinen – een verwijzing naar de geschiedenis van de Veerensmederij zelf. Op deze wijze wordt in korte muzikale intermezzo’s getoond wat er in zeven jaar allemaal kan veranderen, waardoor de opera behendig springt van 1880 naar het heden en toont hoe het vooruitgangsideaal ook resulteert in verregaande industrialisatie en globalisering van de vrijemarkteconomie.

Daaraan ontsnappen is evenmin mogelijk als ontsnappen aan het vervloekte schip, illustreren stuurman Marcel van Dieren en matroos Erik Slik als zij zich zonder succes proberen op te hangen. Zelfs het schip afspringen baat niet, de golven smijten je genadeloos weer terug aan boord. Een bijzondere rol is daarbij weggelegd voor de door een computer aangestuurde autonoom spelende piano, die fungeert als het vervloekte spookschip en symbolisch is voor de dolende ziel.

Als de Hollander na vijf kwartier eindelijk rust vindt, klinkt het slotakkoord van de Matthäus-Passion. Het ontroert en is uiterst effectief. Hier verbindt Idelenburg zowel de klankwerelden van God, Senta en de Hollander, als dat hij wenkt naar Wagner, die na de wereldpremière van zijn opera in 1843 aan de partituur bleef schaven en pas zeventien jaar later als het zogenaamde ‘transfiguratie- of verlossingsslot’ toevoegde. ‘Ruhe sanfte, sanfte ruh…’

Foto: Ben van Duin