Met Yerma bouwt Eline Arbo verder aan een indrukwekkend oeuvre over verstikking, onderdrukking en ontplooiing. De voorstelling komt wat langzaam uit de startblokken, maar slaat uiteindelijk in als een bom.

Spoiler alert

Yerma is in 1934 geschreven door de Spaanse dichter en toneelschrijver Federico García Lorca (1898-1936), wiens toneelwerk in Spaanstalige landen zeer populair is maar bij ons nauwelijks wordt opgevoerd. Het titelpersonage kampt met een onvervulde kinderwens, een tragiek die door haar echtgenoot Juan categorisch wordt geridiculiseerd, ontkend of weggehoond. Mariana Aparicio Torres speelt Yerma prachtig: vol vuur, zelden gedesillusioneerd maar wel gepijnigd en met toenemend verdriet, toont ze het gemis van een kind als een existentiële pijn.

Yerma verwondert zich over de lichtzinnigheid waarmee anderen met hun kinderen of kinderwens omgaan – de een laat haar kind ’s nachts alleen thuis achter, de ander ziet kinderen als een formaliteit waar je je met lichte tegenzin naar schikt: ‘Iedereen neemt er eentje, toch?’ Die lichtzinnigheid is onbegrijpelijk voor iemand als Yerma, die hartstochtelijk een kind wenst, maar er geen krijgt. Het zet een verwijdering in gang: haar vriendin komt liever niet meer met haar pasgeboren baby bij haar langs, omdat Yerma er zo verdrietig van zou worden. Het dorp praat over haar, zeker als ze haar met een andere man hebben zien praten. En de grootste afstand ontstaat er tussen degene die het dichtst bij haar staat: haar man Juan.

Rechtlijnige, soms banaal-alledaagse scènes worden afgewisseld door magisch-realistische tableaus (dromen, herinneringen, demonen?) en rituelen. De mystiek wordt versterkt door het live-geluidsdecor (een combinatie van klassieke aria’s en nostalgische jarentachtigpop van componist Thijs van Vuure) van muzikanten en spelers Momo Samwel, June Yanez en Marie-Mae van Zuilen – die als een koor van (aanstaande) moeders Yerma’s tragedie voortstuwen en becommentariëren. Prachtig is de scenografie van Juul Dekker: een enorm houten weefgetouw waar gekleurde touwen als levenslijnen doorheen lopen, totdat op enig moment het touw op is, de lijnen abrupt worden verbroken.

Andermaal valt Arbo op met haar zeer stijlvaste regiehand en haar gestileerde theatertaal, die naarmate het stuk vordert steeds meer de ruimte krijgt. Daarmee benadrukt ze hoe de personages die centraal staan in haar werk, vastzitten in vorm, in door anderen bepaalde normen en voorwaarden. Yerma begint wat kabbelend, met eenduidige scènes waar je als toeschouwer niet veel aan hoeft te raden. Kleine terzijdes doorbreken subtiel en minder subtiel de vierde wand, het benadrukt hoe de personages zich voortdurend door het meekijkende dorp getoetst of bekritiseerd voelen.

De energie ligt aanvankelijk traag en dat resoneert mooi met het evident uitgebluste (huwelijks)leven van Yerma, maar zorgt er ook voor het even duurt voordat het stuk urgentie krijgt. Juan (Bram Coopmans) is een man die wel erg weinig sympathie opwekt in de passiviteit en desinteresse die hij richting zijn vrouw aan de dag legt. Naar andere vrouwen kijkt hij met een blik van opgejaagd wild. Hij stort zich op zijn werk op het veld, laat Yerma met een pijnlijk-dubbelzinnig ‘Ik moet de hele nacht nog sproeien’ ’s nachts alleen achter in bed.

Als Yerma zichzelf uiteindelijk terugvindt op een plek buiten het dorp waar kinderloze vrouwen (en dus ook jonge mannen) samenkomen, valt alles waar Arbo zo goed in is, samen: in een zeer gestileerde sequentie vol blacklights, rook- en lichteffecten en opzwepende muziek – die treffend invoelbaar maakt hoe vervreemd Yerma inmiddels van de wereld om haar heen, en ook van zichzelf, is – snijdt haar radeloosheid door merg en been.

Yerma wordt door Mariana Aparicio Torres neergezet als een sterke vrouw die weet wat ze wilt, maar die zich ondanks dat niet aan de mal van verwachtingen en heersende normen van haar (sterk door het katholicisme ingegeven) tijdgeest kan ontworstelen. Dat is een tragische constatering. Ze wendt zich tot heimelijke vruchtbaarheidsrituelen met een vrouw die als heks wordt beschouwd (Antoinette Jelgersma) en vat liefde voor een dorpsgenoot (Rick Paul van Mulligen) op – wederzijds, maar onmogelijk. Hun afscheidsscène zit vol ingehouden verdriet: je zou willen schreeuwen dat ze elkaar vast moeten houden, en als ze dat uiteindelijk doen, snijdt de pijn alleen nog maar dieper.

Feitelijk vermoordt Yerma uiteindelijk haar man, maar toch voelt het alsof het Juan is die een doodsteek uitdeelt.  In de dialoog daaraan voorafgaand, waarin hij rücksichtslos alle hoop wegneemt bij Yerma, wordt de eigenlijke moord gepleegd. Als hij zich laat ontvallen dat onvruchtbaarheid ‘misschien het beste is wat ze had kunnen overkomen’, wordt Yerma’s hoop op een kind definitief gesmoord. Tegelijkertijd was het ook wat Yerma moest horen. Arbo ensceneert de moord daarna zo gestileerd dat het, meer dan de moord op Juan, de bevrijding van Yerma is. Die bevrijding is noodzakelijk en gun je haar, maar is daarmee niet minder tragisch.

Foto: Phile Deprez