‘We zijn helemaal niet Indisch, we zijn van de wereld’, zegt hoofdrolspeelster Winnie de Willigen aan het begin van de marathonvoorstelling De eeuw van mijn moeder. Aan het slot, vlak tegen haar naderende dood want ze is ongeneeslijk ziek, benadrukt ze nog eens dat ze van de ‘American Dream en van het westen is, van tango en jazz en  bibliotheken.’ Dat Winnie in Azië is geboren, betekent niet dat ze Aziatisch is,  integendeel: ‘Nederland is mijn geboorteland.’ 

Met De eeuw van mijn moeder (vrij naar het De eeuw van mijn vader van historicus Geert Mak) ontvouwt auteur en regisseur Eric de Vroedt op briljante en ook confronterende wijze de traumatische levensgeschiedenis van zijn moeder, Patricia (1940-2020). In 1948 kwam ze vanuit haar geboortestad Batavia in Nederland aan, ontsnapt aan de gewelddadige Indonesische vrijheidsstrijd. Ze memoreert de lijken in de rivieren en haar pop die tussen de lijken dreef. Indië als trauma. In dit autobiografische epos vraagt De Vroedt zich af waarom zijn moeder haar leven lang hardnekkig haar Indische komaf blijft ontkennen. En ook dat is Indisch.

Hiermee is een noodlottige cirkelredenering gegeven, waaruit niet valt te ontsnappen. Hoofdrolspeler Esther Scheldwacht vindt tegenover zich haar zoon Ramses de Vroedt, het alterego van de regisseur. Hij is beeldend kunstenaar en in het Haagse Kunstmuseum opent zijn tentoonstelling Exorcism of my Colonial Mind. Deze tentoonstelling is de raamvertelling waarin door middel van re-enactments scènes uit Winnies leven worden nagespeeld. Zelf is ze onthutst over deze expositie. Haar leven, dat is toch van haar? Na een bezoek op de openingsdag en de aansluitende vernissage raakt ze benauwd, en verward. Bram Coopmans vertolkt zoon Ramses geheimzinnig en ongrijpbaar. Het is theatraal een fraaie vondst dat tijdens die re-enactments Coopmans, gekleed in het zwart en op blauwe schoenen, rondom zijn kunstwerken sluipt. Als een betrokkene en als toeschouwer, maar ook als aanstichter van onheil in de familie.

In drie taferelen komt in De eeuw van mijn moeder de koloniale geschiedenis van de twintigste eeuw aan de orde. Maar het ontluisterende is dat er nog altijd geen eenduidigheid bestaat over hoe om te gaan met het verleden, het wat, hoe en waarom, noch in de voorstelling noch in de ‘echte’ geschiedenis. Winnie is duidelijk: het verleden is voorbij. Maar zo werkt het niet. In een van de prachtigste familieconfrontaties, uiteraard aan de eettafel, slaat Joris Smit in de rol van zwager een krant open, die geheel uit onbedrukt papier bestaat. Een sterke vondst: iedereen kan projecteren wat hij of zij wil. Smit wijst aan en vertelt dat het allemaal wel meeviel in de kolonie, zoals de krant schrijft, de vruchten groeiden immers aan de bomen. Stiefvader Mark Rietman vraagt zich af: ‘Hoe weet je dat? Was je erbij?’ ‘Nee.’ Rietman: ‘Ik wel.’

Dit soort taferelen maakt duidelijk dat het Indische verleden doorwerkt in het nu en van invloed is op ieder met een Indische of Indonesisch verleden. Videobeelden tonen schokkende taferelen, niet alleen uit de koloniale tijd en het Indonesische vrijheidsverlangen (‘Merdeka!’), ook van de instorting van de Twin Towers, concentratiekampen uit de Tweede Wereldoorlog, hedendaags protest dat gewelddadig wordt neergeslagen, #MeToo, politionele acties, zelfs een voetbalwedstrijd. Het effect van Indië is overal, lijken de makers daarmee te willen zeggen.

Soms is De eeuw van mijn moeder een hommage aan de moeder, dan weer een vereffening en zelfs harde afrekening. Zoon Ramses lijkt ernaar te hunkeren het gesprek te openen, maar feitelijk ontwijkt hij het: hij roept telkens vergeefs om aandacht van zijn moeder. Op die momenten gaat theater over in therapie, want als toeschouwer vraag je je steeds meer af: ‘Deze Winnie is toch een geweldig krachtige vrouw? Ze verdient een eerbetoon.’ De zelfvergroting van de zoon als kunstenaar staat haaks op de ontwijkende houding van de moeder. Wat vernuftig dat Scheldwacht zoveel nuances in haar spel kan brengen: ze incasseert, je ziet haar denken en razendsnel schakelt ze over tot de orde van de dag. Maar ze heeft álles gehoord.

Tegen het slot, als zoon en moeder op kale witte plastic stoelen aan een tafeltje zitten, schreeuwt hij opeens uit: ‘Waarom heb je nooit gevraagd hoe het met míj gaat?’ En: ‘Was je blij toen ik geboren werd?’ Moeder Winnie is verbijsterd: tachtig jaar lang heeft ze haar best gedaan. De patstelling tussen moeder en zoon vindt geen genade. Dan is er opnieuw Joris Smit, ditmaal als schoonzoon, die ‘ma Winnie’ zachtjes wegleidt, ‘naar het licht’. Met kleine, onvaste en bedeesde passen, opeens vol overgave, loopt zij met hem mee het toneelbeeld uit. De stilste en misschien wel roerendste scène. Zoon Rames heeft het toekijken.

Het is een breed tableau dat hier wordt gepresenteerd, alles in een bijna klinische, strak  heldere vormgeving door Maze de Boer. Soms moest ik denken aan psychologische drama’s van Lars Norén of aan Who’s Afraid of Virginia Woolf? als het om duiveluitdrijving gaat. Romana Vrede vertolkt twee grootse rollen, als performance artist in Ramses’ kunstwerk en als Winnies geliefde Gudrun. In de passie tussen beide vrouwen blijkt de volstrekte autonomie van Winnie. Spelers als Phi Nguyen als Ramses’ assistent, Rietman in enkele dubbelrollen, Hein van der Heijden ook als meerdere personages, onder meer als de gevaarlijke ex-man van Winnie, geven elke keer opnieuw pijnlijke wendingen aan dit toch al ontluisterende verhaal.

Een kort maar onvergetelijk moment is weggelegd voor Antoinette Jelgersma als de moeder van Winnie: haar verschijning is ijzingwekkend, met bijna stil spel maar met enorme présence legt ze iets van de angsten bloot die Winnie alsmaar achtervolgen en die haar vluchtgedrag uit elke confrontatie verklaren: haar jeugd in Indië was gruwelijk, maar je behoort het zwijgen ertoe te doen. Als ze met een halfleeg potje extreem hete sambal zwaait, is dat niet vanwege het eten maar iets anders: zo nam je in Indië wraak op vrouwen die overspel pleegden met je man. Sambal op haar gevoeligste plek.

De prestatie van Esther Scheldwacht als Winnie is groots en indrukwekkend. Ze krijgt ondragelijk veel te verduren van een zoon die zich afgewezen voelt, maar nergens schiet Scheldwacht in de verdediging, wel in de aanval als het om Marion Bloem gaat of Alfred Birney met zijn ‘sado-masochisme’. En zo vallen nog enkele namen, ook in de tekst van Ramses. Het bewijst dat de protagonisten nauwgezet de post-koloniale visies volgen die, noodzakelijkerwijs, met elkaar botsen. Hoe zou dat anders kunnen en vooral: waarom zou dat moeten? Ieder heeft recht op zijn of haar verhaal, al vindt de ander dat vertekend of onheus. Oók dat is Indonesisch.

Uiteindelijk krijg ik als toeschouwer niets dan compassie met Winnie en begrip voor haar, scène na scène meer. Dat is de kracht van dit postkoloniale toneeldrama, dat dwingt tot nadenken, positie kiezen. Hoe moeilijk ook. Daarom haal je verlicht adem als Emma Buysse als kleindochter Kimberley aan Ramses laat weten dat Winnie haar Peugeotje miste op de expositie, waarmee ze haar drie kinderen naar school bracht. Dat blauwe autootje startte in de winter nooit, en Winnie zou gerust haar hele leven in de kou in dat autootje willen zitten, ‘want dat is míjn leven’. Dat zijn cruciale en snoeiharde woorden, het is háár leven en de identiteitsfanaten ontnemen haar dat. Die woorden richt ze terecht tot zoon Ramses, zij is immers van de wereld en niet Indisch.

Foto: Sanne Peper