In het Zürich van 1916 kwamen op de vlucht geslagen kunstenaars uit heel Europa bij elkaar in nachtclub Cabaret Voltaire, wat dientengevolge een broedplaats werd voor avantgardistische stromingen als het dadaïsme, futurisme en surrealisme. In haar afstudeervoorstelling geeft Eline Arbo op fantasierijke wijze vorm aan deze verschillende ideologieën, maar biedt ze net te weinig ruimte aan frictie en conflict.

Gezeten aan cafétafeltjes en stoelen worden we toegesproken door Hugo Ball (Sander Plukaard), de oprichter van Cabaret Voltaire, die ons uitlegt waar we zijn beland. Een voor een introduceert hij zijn medegastheren en -vrouwen, waaronder zijn vrouw Emmy Hennings (Isabelle Houdtzagers) en de futurist Filippo Marinetti (Julien Croiset). Zelf verklaart Ball zich tot een aanhanger van het dadaïsme, en zo is de toon voor de avond gezet: een montagevoorstelling waarin de verschillende stromingen die ontstonden tijdens de Eerste Wereldoorlog naast elkaar aan het woord (en beeld en muziek) worden gelaten.

Arbo en haar spelers kwijten zich met veel verbeeldingskracht van deze taak. De ideologische grondslagen van de verschillende gedachtengoeden worden gecombineerd met geweldige, ontregelende beelden en al even oorspronkelijke muziek (gecomponeerd en uitgevoerd door Thijs van Vuure, die een prettig verdwaasde podiumpresence heeft). Door de vaak anachronistische songs die door de spelers worden uitgevoerd, legt Arbo de link naar andere tijdsgewrichten waarin kunstenaars en muzikanten opriepen tot revolutie en verzet; de cover van Children of the Revolution van T. Rex wordt met een flinke dosis punkenergie neergezet door Felix Schellekens. Later in de voorstelling wordt door de keuze voor Power de prikkelende suggestie gewekt dat Kanye West als moderne dadaïst kan worden gezien.

De regisseur verzuimt echter om de artistieke stromingen op betekenisvolle manieren met elkaar in interactie te laten treden. Bij een monoloog van Marinetti over de inferioriteit van de vrouw zou je toch enige tegenspraak van de aanwezige vrouwelijke kunstenaars verwachten, en sowieso is de ontmoeting tussen zulke invloedrijke stromingen een uitgelezen kans om de manier waarop ze elkaar hebben beïnvloed te onderzoeken. Arbo laat de scènes echter te weinig op elkaar reageren om potentieel conflict een rol van betekenis te laten spelen.

Tenminste, tot de allerlaatste scènes dan. Plotseling laten de spelers hun rollen vallen en blijken ze door middel van een historische reconstructie op zoek te zijn geweest naar de revolutionaire kracht van hun avantgardistische voorgangers. Naar aanleiding van dit experiment verzeilen ze alsnog in de geest van hun personages in een rijke ideologische discussie, die net zo relevant is voor nu als voor toen.

Door in de nogal sentimentele slotscène in volstrekt apolitieke zin voor meer tolerantie en broederschap te pleiten, gaat Arbo de inhoudelijke discussie echter weer uit de weg en lijkt ze de noodzaak van een ideologisch gevecht te miskennen. Deze zienswijze sluit zeker aan bij de rest van haar voorstelling, maar verklaart ook het toch wat ongevaarlijke karakter ervan.

Foto: Coco Duivenvoorde