Choreograaf Ugo Dehaes maakte de afgelopen 20 jaar uiteenlopende dansvoorstellingen met diverse groepen dansers en voor divers publiek: kinderen, jongeren, volwassenen, ouderen. De laatste 5 jaar noemt hij zich ‘choreograaf van dingen’. Hij maakt robots, wormachtige dingen, toont ze in installaties, in ateliers, op demonstratiemomenten. Nu laat hij een robot bewegen in een babytheatervoorstelling.

Op de vloer zit Dehaes op zijn knieën naast een zwart reiskoffertje. Aan de andere kant zit een violiste. Op kussens zitten kleine kinderen met hun (groot)ouders. De violiste begint te tokkelen, trekt de aandacht. Een rood pluchen knuffeldier wordt door Dehaes bespeeld. Volgens de brochure is de knuffel een leguaan en heet hij Willy. Die Willy klimt op de schouder van de violiste, kruipt over haar knieën naar de zwarte box. Daaruit klinkt geluid. Willy opent, met de hulp van Dehaes, die box.

Lange zwartgrijze rechtop staande poten komen uit de koffer. Die poten trekken krom, rechten zich, mechanisch synchroon. Het zijn er acht. Het rode pluchen dier kijkt verschrikt, zoekt bescherming bij Dehaes, die port Willy aan naar de poten te gaan. Dat zouden de tentakels van een octopus voorstellen, heb ik in een aankondiging gelezen, voor mij vormt de robot eerder een spin met acht poten. De robot kruipt vooruit, maakt zich groot door rechtop te staan, zakt dan weer in elkaar, vormt zich tot een kom, gaat naar links, naar rechts, traag piepend.

Echt dansen kun je het niet noemen. Warme beelden zijn het niet. Het blijft kil, mechanisch afstandelijk. Willy zoekt toenadering. Op een bepaald gaat de rode knuffel opgerold boven op de poten liggen, en je krijgt het beeld van een roodkoppige spin op acht poten. Een best wel eng beeld. Maar ik heb geen ouder of baby een gilletje horen slaken. Wat komt over bij zo’n jonge toeschouwer? Ik kon het niet achterhalen.

Ik heb al vaak babytheater gezien en meegemaakt, onder andere veel van expert De Spiegel. Er is vaak contact tussen de muzikanten en de (poppen)spelers en de objecten en de kinderen en de volwassenen. Er ontstaat door de interactie een saamhorigheidsgevoel tussen de spelers onderling, tussen hen en de muzikanten en het jonge en oude publiek, tussen de muziek en de objecten, tussen de spelers en de bewegende voorwerpen. De magie zit in de voorwerpen, die bewegen, die ‘leven’ door het spel van de speler. Die blaast als het ware adem – anima – in een object, een pop, een pluimpje, een knuffelbeest. De aandacht richt zich dan wel op het handelend poppetje of voorwerp, maar we kijken ook af en toe naar de bespeler. Hij of zij doet dat goed. Dat creëert een band van vertrouwen. De dramatische handeling is niet meer het belangrijkste in het babytheater. Het fysieke spel van de acteurs, de muziek, het spel met poppen, knuffelbeesten en voorwerpen, dat alles maakt de performance tot theater van het hier en nu. De voorstelling is een ritueel spel, het animistisch spel schept een saamhorigheid. Dat zorgt voor kirrende en glimlachende gezichten en gezichtjes.

In de voorstelling van Ugo Dehaes gebeurt dat heel, heel af en toe. Het ritueel karakter, kenmerkend voor goed babytheater, ontbreekt hier echter. Willy is dan wel het poppetje dat via de speler leeft, maar het hoofdobject, de achtpotige robot beweegt uit zichzelf. Meer manipulatie dan knopje aan, knopje uit valt op het toneel niet beleven. Af en toe moet de robot recht gezet worden als hij dreigt om te vallen, maar meer is er niet. Er straalt van de robot weinig magie uit. Het blijft een voorgeprogrammeerd mechanisch ding. Hij ‘leeft’ dan wel zogezegd, maar niet bij gratie van de speler, er ontbreekt een ‘ademblazer’ die magie oproept.

Foto: Senne Van Loock