Sarah Vanhee maakt geen voorstellingen, ze opent ruimtes waarin het ongezegde en ongedachte mogelijk worden. Vaak doet ze dat op plekken buiten de theaterzaal. Ligt het aan het feit dat Unforetold zich wél in die sterk gecodeerde ruimte ontwikkelt? Dit keer springt Vanhee niet verder dan een nogal oppervlakkige uitbeelding van haar onderzoek.

Vanhee kiest voor elk project de meest juiste vorm en dus zijn haar voorstellingen soms boeken (The C-project, 2010), huiskamerperformances (Untitled, 2014), speeches (Lecture for Every One, 2013) of documentaire making-of’s (The Making of Justice, 2017). Essentieel is overigens dat het steeds een performance is in de meest ‘performatieve’ zin van het woord – onderzoeken, denken en doen gaan samen in een gebald moment van nu, het mooist geïllustreerd in de vroege voorstelling Turning Turning (A Choreography of Thoughts) (2011) waarin Vanhee en twee andere performers on the spot elke gedachte trachten uit te spreken die in hun hoofden opkomt.

Het onderzoek in Unforetold betreft de black box zelf als ruimte waarin alles mogelijk is, zowel op kosmische schaal – de enscenering doet lichtjes sciencefictionachtig aan – als op individueel niveau, want de zwarte doos is ook die van het hoofd, waar de verbeelding van de mens kiemt. Tussen die twee in vormt het theaterpodium de plek waar vele verbeeldingen samenkomen tot een ‘collectieve’ verbeelding die tegelijkertijd voor ieder brein particulier blijft: ‘Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet.’ De hele voorstelling lang blijft het podium gehuld in een doordringend duister.

In dat zwart bewegen zich zeven kinderen, enkel te onderscheiden doordat op hun kleren kleine reeksen lichtjes zijn aangebracht, bij elk kind in een ander patroon. Op bepaalde momenten komen ze samen als één groot lichtwezen – denk opnieuw aan de melkweg –, op andere momenten vallen ze uiteen in individuele sterrenbeelden. Dat het kinderen zijn horen we aan hun stemmen, maar ze spreken een onbegrijpelijk taaltje. Op een beeldscherm achteraan verschijnen korte vragen en bedenkingen die wellicht van hen afkomstig zijn: ‘Er zijn geen bloemetjes zoals ik heb gedroomd.’ ‘Mijn mama is donker.’

De wezentjes neuriën en zingen, spelen een spel met stenen waarbij ze hun ‘volkje’ voorstellen. Maar waarom staan hier eigenlijk kinderen op het podium? Volgens Vanhee beschikken ze over een ‘diepe intuïtieve intelligentie’ die hen ontvankelijker zou maken voor het potentieel van alternatieve verbeeldingen. Problematischer nog dan het feit dat dat romantisch denkbeeld wat klef aandoet is het feit dat ik de verklaring uit een programmaboekje pluk omdat ik, ondanks verwoede pogingen, niet begrijp wat de dwaallichtjes me trachten te vertellen.

Het betekent dat de voorstelling intellectueel en emotioneel onvoldoende spreekt – of toch niet tot mij –, dat de ruimte niet werkt, dat ze zich niet opent. De lichtjes en de tekstfragmenten leveren niet meer dan een vage illustratie bij het begrip ‘duisternis’. Ik vraag me af hoe dat is kunnen gebeuren, bij een wakkere en secure kunstenaar als Vanhee. Heeft ze de kracht van de gecodeerde theaterruimte onderschat?

Mogelijk. Net zoals in vorig werk de context de performance ten volle kneedde, heeft de black box misschien hetzelfde gedaan met Unforetold. De code van een theaterzaal is sterk: een publiek komt gezamenlijk binnen, gaat op een tribune zitten, de spots doven, de focus wordt geleid naar de ruimte vooraan. De verwachting is die van de representatie, niet van de presentie. Wie weet krijgen we met Unforetold precies wat we in die context verwachten te zien: zeven kinderen die een toneelstukje opvoeren.

Unforetold wordt zo het allereerste theaterstuk dat Vanhee ooit maakte. Haar sterkte blijkt het, jammer genoeg, niet te zijn.

Foto: Bea Borgers