In onze huidige wereld mogen alleen politie en leger gewelddadig zijn, vertelde theatermaker Marijs Boulogne een paar jaar terug in Rekto:Verso. ‘Tonen wat een mens fysiek kan, kan alleen in de wereld van de verbeelding.’ En dus dook ze de boksclub in, op zoek naar de kunst achter de Lucha Libre – een combinatie van theater, sport en ritueel. Ook in Inoah, de recente creatie van Bruno Beltrão die afgelopen week op het Kunstenfestivaldesarts (KFDA) in Brussel te zien was, spatten de agressiviteit, het machisme en de adrenaline de zaal in. Erg stimulerend, maar ook een beetje bedreigend. En dat is gewild.

Van Bruno Beltrão (1979) was al eerder werk te zien op het festival. Hij is een belangrijke figuur in de hedendaagse dans. Niet alleen in Brazilië staat hij bekend met zijn Grupo de Rua – hij toert de wereld rond. Hij begon ooit vanuit de hiphop, maar deconstrueerde de codes ervan en experimenteerde om er een andere danstaal mee te vinden. Op z’n zestiende richtte hij samen met een vriend de Grupo de Rua de Niterói op. De eerste jaren wijdden ze zich aan competitieve dans en traden op tijdens festivals en op televisie.

Stilaan voelden ze zich minder aangetrokken door de manier waarop streetdancetechnieken naar het podium vertaald worden en groeide het verlangen om hiphop als dans te bevrijden van de zelfopgelegde beperkingen. Daarom trok Beltrão naar de dansfaculteit van het Centro Universitario da Cidade in Rio de Janeiro. Met zijn eerste voorstelling From Popping to Pop brak hij door in de hedendaagse dancescene van Rio de Janeiro. Het was het startpunt van zijn carrière als choreograaf. Sindsdien bouwt Beltrão verder aan een heel persoonlijke visie op dans, waarbij hij stijlen uit de streetdance gebruikt in de context van hedendaagse dans en conceptueel theater.

Ook in Inoah construeert hij een abstract en ongewoon choreografische wereld. De voorstelling begint met een lange intro in de pikdonkere zaal: uit de boxen blaast een onheilspellend geluid: als van een hevig brandend vuur. Dan verschijnen de dansers met zwaargespierde lijven, in jurken en rokken gestoken. Een vreemd contrast. Niks sexy; het omgekeerde van sexy. Ze springen en kronkelen, ieder apart en in duet, nu met kromme vingers en ruggen onhandig naar achter gebogen, dan opeens bliksemsnel en in perfecte unisono. Grillig. Niks sierlijk; het omgekeerde van sierlijk. Boven hen, in een lange, smalle strook over de drie zijden van de speelruimte, worden beelden van een landschap geprojecteerd. Je ziet een elektriciteitspaal, een heuvel, een stuk van een huis, veel lucht, soms vogels die overvliegen. De dag zal overgaan in de nacht in de loop van het stuk (het blijkt het zicht uit de hoge ramen, in de ruimte waar ze repeteerden in een schuur in Inoä – ergens in de bergen van het regio Serra da Tiririca).

Af en toe bewegen de mannen per twee als de slingers van een klok (maar een slinger hangt ergens aan vast, hoe doen zij dat?). Virtuoos. Er ontstaat geleidelijk aan een grotere dynamiek, tot er tien mannen de dansvloer innemen, de meeste in jurken, maar met de fysieke uitstraling van een knokploeg. De hitte in de zaal is die avond reëel – een van de eerste hete lentedagen in Brussel. Het spoort perfect met de langzaam verzengende atmosfeer die in scène gezet wordt. Tussendoor breekt de hiphop door in hun bewegingen: de dansers bouncen soms met hun ruggen als een bal op de grond en veren als vanzelf weer recht. Hun hoofd kaatst net zo goed op de vloer als een voet dat doet, en hun hals is even fors als hun biceps. Langzaam is er muziek bijgekomen – donker geluid van een onbekende Braziliaanse muzikant. Bezwerend.

Ook de ronde lichtcirkels voeren met het ritme op naar een climax. Alles zwelt gestaag aan. Hun dansen heeft steeds meer weg van een vechten. Niet dat ze elkaar echt aanpakken, maar ze gaan zo energiek, zo fel tekeer. Gedonder uit de boxen, dan weer heavy basgitaar. Met hun rokken tot onder de knie, de blote basten (truitjes uitgetrokken nu, bezwete bovenlijven, tattoo’s) en hun zwarte sneakers hebben ze iets van Schotse krijgers (ik moet denken aan reclame voor whisky) – dat soort statuur. Iets dierlijks krijgen ze ook, maar van een onherkenbaar dier: niet een leeuw of een nijlpaard, want daarvoor zijn ze te beweeglijk. Een of ander insect, maar dan groot en sterk en gebald. Het lijkt soms of ze een nieuw soort rituele dans uitvinden – zoals culturen soms ook nieuwe mythes construeren – dat kan toch?

De tien mannen kijken stoer de zaal in. Bedreigend. Als ze willen zijn we er nu aan, zo voelt het. Agressiviteit is ook een kracht. ‘De belangrijkste vragen in mijn werk zijn altijd van een esthetische orde geweest, nooit sociaal of politiek’, vertelde Beltrão in 2014 tijdens een interview. Beltrão brengt dus geen narratief van hard straatleven en bijhorende maatschappijkritiek. Maar hij weet wel wat het is. En dat springt eruit. Vrijheid en democratie zijn broos in Brazilië (vertelt de KFDA brochure). Het land wordt gecontroleerd door oligarchen en de corruptie zit ingebakken in de politieke wereld. Er zijn gemiddeld  55.000 gevallen van doodslag per jaar; meestal gelieerd aan de drugsoorlog en gepleegd door jongemannen in politie-uniformen. Tweederde van de doden zijn jonge zwarte mannen, zoals de dansers die in de voorstelling te zien zijn.

‘Openheid ontwikkelen voor een bestaande realiteit en die analyseren, dat vind ik belangrijk. Hoe kan hiphop bijdragen tot een beter begrip van de wereld waarin we leven? Dat is al een grote vraag, zeker omdat ik geen bepaalde toekomst voor ogen heb. En toch moet je ergens in geloven om werk te maken, ook al groeit er telkens twijfel’, zegt de choreograaf in datzelfde gesprek.

Onder het aanhoudend applaus verschijnt er bij twee van de tien mannen een aarzelende glimlach op de lippen. De anderen blijven boos kijken. De vrouwen van iets rijpere leeftijd uit het publiek (ik mee) zijn wild enthousiast. Niks voor mietjes, of net wel?