Het leek wel reclame voor Benetton, zoals de jonge dansers de scène opstapten in Paradise Now (1968-2018), tijdens het Kunstenfestivaldesarts in Brussel afgelopen zondag. Herkenbaar fris en mooi en  monter – een en al flowerpower. Maar onder de vrolijkheid scholen sombere tonen: die van een niet zo kleurrijke toekomst. Of wilden wij (het allang volwassen publiek) dat zo zien?

Michiel Vandevelde, een jonge choreograaf die ooit zelf begon als jonge danser bij fABULEUS, pakt het thema van ’68 aan precies daar vanwaaruit de subcultuur ooit begon: bij wakkere jongeren en hun niet te fnuiken energie. Hun roep om bevrijding eind jaren zestig had dan ook iets zeer fysieks. Ze keerden zich af van de oudere generatie en hun autoritaire inperkingen, liepen de straat op, en eisten seksuele vrijheid. In de ‘re-enactment’  vandaag van de oorspronkelijke Paradise Now van vijftig jaar terug, ervaar je eenzelfde onstuitbare kracht.

‘The Living Theater’ ontstond vlak na de Tweede Wereldoorlog in Amerika. Het collectief speelde toen realistisch theater met een sociale insteek. Na een inval van overheidsagenten in 1964 (omdat ze geen belastingen hadden betaald) trok een aantal van hun leden naar Europa, en werd daar openlijk politiek en anarchistisch. ‘Ze waren tegen elke mogelijke vorm van regering. Ze noemden het “de mooie, anarchistische revolutie” en de zwarte vlag van de anarchie was hun kernidee’ vertelt Richard Schechner, theaterwetenschapper en lid van het collectief, tijdens een gesprek in Kaaitheater afgelopen oktober. In Avignon creëerde de hippie-performers de allereerste voorstelling van Paradise Now. Niet langer vanuit een realistische en narratieve insteek, maar vertrekkend vanuit pure energie, chakra’s en spiritualiteit. Een mythische happening was het, die na de première meteen verboden werd. Te subversief. Wat zorgde voor een instant hype overal elders op het continent.

In de voorstelling van Vandevelde, anno 2018,  nemen de jonge dansers – tussen 14 en 23 – de vijftig jaren die sindsdien verstreken zijn onder de loep. Van nu naar vroeger tellen ze zorgvuldig af in herkenbare momentopnames, en daarna weer terug in fast forward. Letterlijk doen ze dat. Met vijftig iconische beelden van wrede en/of beklijvende gebeurtenissen lopen ze de geschiedenis langs: de grijns van Trump, de eerste iPhone die Steve Jobs presenteert, de selfie-manie, de peuter die aanspoelt in Griekenland, de gevangenen van Abu Graïb, ‘The situation room’, Tchernobyl, de Twin Towers, de Soweto-opstand, Tiananmenplein, de ‘Unabomber’, het Vietnamese napalmmeisje, de beelden van Titanic – de film!, There are people dying – de muziek. Een beeld voor elk jaar, en vijftig is veel. Soms met, soms zonder onderschrift (die heb je op den duur niet meer nodig – agressie is visueel sterk).

De jonge performers reconstrueren de scènes in veranderende groepjes en telkens eindigend in een freeze – de gelaatsuitdrukkingen pijnlijk exact weergegeven. Schrikbarend hoe de foto’s meteen je geheugen wakker schudden, al worden ze alleen maar nagespeeld. Iconische beelden zijn het geworden, met de kracht van een Christus aan het kruis.

Maar het is Vandevelde en zijn jonge bende om meer te doen in deze voorstelling: ze willen het publiek ook terug meenemen naar het hoopvolle jaar ’68, en ons laten ervaren hoe het was om op te gaan in de extase van de oorspronkelijke Paradise Now – een happening van vier uur waarbij toeschouwers en performers helemaal uit de bol gingen. Niet dat ze in de voorstelling van vandaag nog echt uit de kleren gaan (naakt als bevrijding hebben we wel gehad) en hopelijk bleven ook de roesmiddelen achterwege. Maar het opzwepen, de uitzinnige energie, de woede naar het publiek uitgeschreeuwd, de zaal die (even) ingenomen wordt, en de rituele opbouw van de happening: die collectieve vervoering zit er wél helemaal in. Dat tweede deel van de voorstelling duurt erg lang – het uitgesponnen nummer van Frank Zappa & the Mothers of Invention, The Chrome Plated Magaphone of Destiny, zit er zeker voor iets tussen. En extase moet natuurlijk opgebouwd worden. Maar gelukkig geen vier uur.

Daarna wordt het publiek de speelvloer opgeroepen – en ze komen nog ook. Waarop de slotafrekening volgt. Dat is een belangrijk onderdeel van de voorstelling en de wezenlijke vraag voor vandaag: wat blijft er overeind van de grote oproer en van de viriele hoop van toen? Niet veel meer, klinkt het in de donkere zaal door de aarzelende, jonge stemmetjes. Temidden van zo’n honderd toeschouwers die op de grond liggen en liefst dromen van ‘Make love not war’, prevelt elk van de inmiddels uitgejoelde performers om beurt zijn of haar kwetsbare inzichten in de microfoon – in een mix van eigen woorden en citaten. Uitspraken over wat zij ervaren als hoop en wanhoop, in dit millennium. Slalommen tussen hoop en wanhoop, daar komt het op neer. Jammer dat deze woorden niet geprojecteerd worden: veel verstaan we niet door de tumult van het volk op de bühne.

Toch is het maar de vraag of dat ooit anders was. Volgens diezelfde Richard Schechner beseften de performers uit ‘68 al dat ze dat paradijs nooit konden bereiken, en dat de voorstelling toen evengoed ging over de woede en frustratie van niet verlicht en vrij te kunnen zijn. ‘De hoop werd altijd uitgesteld’, vertelt hij in datzelfde vraaggesprek. Denken over de toekomt is per definitie tasten in het onzekere. Of zoals een andere jongen fluisterde: ‘Radical thought, for me, is just that: the courage of hopelessness. And is that not the height of optimism?’

De voorstelling zal niet zorgen voor een nieuw oplaaien van ’68’er toestanden. En ook de drang om iets te doen of te veranderen blijft waarschijnlijk uit, al had Vandevelde die hoop uitgedrukt. Het is niet meer van deze tijd, vrees ik. Maar van alle reflecties over mei ’68 is dit wel de meest tastbare die ik tot nu toe tegenkwam. En een brok ontiegelijk mooi jong geweld  – ook goed voor positieve energie. Flowerpower forever.

Foto: Kurt Van der Elst