Met de nonchalance van een tandartsassistent die je komt ophalen uit de wachtruimte, begeleidt Bram van Helden ons vanaf de hal van de Verkadefabriek naar een ruimte achterin. We gaan daar met zijn zessen rond een tafel zitten, met Van Helden aan een van de lange kanten. Niets in deze ruimte, die op andere dagen waarschijnlijk een kantine is gezien de banken, tafels en koelkast, wijst erop dat hier de voorstelling Tijd van de dingen plaats gaat vinden; er hangen geen gordijnen, lampen of speakers en er zijn geen technici aanwezig.

Spoiler Alert

Wanneer Van Helden begint te praten, is zijn toon even pretentieloos. ‘Soms maak ik voorstellingen die in een bus passen. Nu heb ik iets gemaakt wat in een doosje past’, zegt hij alsof hij een goede vriend is die de gedachten die op dat moment in hem opkomen met je deelt.

Hij klapt een houten doos open die lijkt op een backgammonbord, maar dan een met een vreemde inhoud. Op een grijze ondergrond zien we wat papiertjes, een blauwe cirkel ter grootte van een vuist en een rechthoekig gat. Van Helden haalt een zilveren tol tevoorschijn en vraagt een van ons die te laten draaien op de blauwe cirkel. Even lijkt het alsof we in Inception zitten, maar in tegenstelling tot de film weten we dat de tol sowieso zal vallen. Van Helden geeft er nogmaals een draai aan en dekt hem dan af met een ronde papieren huls, zodat de tweede val voor ons afgeschermd blijft.

Terwijl hij met de objecten bezig is, vertelt hij dat hij zich weleens afvraagt of hij stiller kan worden dan alle dingen en beweging kan zien. Stof dat neerdwarrelt bijvoorbeeld, of vocht dat in de naden van een tafel trekt. Het mooiste beeld dat hij schetst is dat van een boodschappentas die na een uur valt, van een trap die dan kraakt en een kast die niets doet. Vooral die kast roept ontroering op; Van Helden suggereert dat die kast ook de potentie had om te bewegen, maar hij hield zich stil – het waarom zul je nooit weten.

Door Van Heldens zachte stem en de concentratie die hij oproept, valt elk geluid uit het doosje op. Een gouden snoeppapiertje frommelt zich als vanzelf op, elke paar seconden slaakt die zachte kraakjes uit. Een houten spoel met een oranje draad die onmerkbaar langzaam oprolt, doet dat dan weer zonder een kik te geven.

Soms is het mechanisme achter de beweging van een object zichtbaar; Van Helden trekt duidelijk aan doorzichtige draden waardoor een stoffen koker zich uitrolt. Toch wordt de magie daarmee niet verbroken en voel je dezelfde verwondering als bij een goocheltruc – niet vreemd, gezien Van Heldens achtergrond als goochelaar. Maar waar je als goocheltoeschouwer vaak wil weten hoe iets werkt, gaat het er hier meer om dat iets bestaat. Wij mensen denken dat de dingen stilstaan, maar zij bewegen weldegelijk als je er oog voor hebt, lijkt Van Helden te willen zeggen.

Binnen een kwartier is Tijd van de dingen afgelopen. Dat voelt een beetje kort, alsof dit slechts een studie was en nog geen volledige voorstelling. Tegelijkertijd is je perceptie van tijd veranderd omdat dingen kennelijk nooit stilstaan, hoe inert ze ook lijken. Voortaan zul je beweging zien waar je dat eerder niet zag. Een schriftje op de rand van een tafel kan over een uur misschien wel vallen, een kast gooit zo misschien wel een van zijn deuren open.

Het laatste beeld is er een van oneindigheid: Van Helden haalt de papieren huls weg van de tol, die nog steeds blijkt te draaien. Hij had de potentie om stil te vallen, om te doen wat we verwachtten, maar hij bleef tollen, en wie weet hoe lang hij dat zal blijven doen.

Foto: Gegam Soghomonyan