De korrels blijven op mijn hand kleven, als ik hem optil. Samen met de andere toeschouwers zit ik op de vloer van de Machinefabriek, één van de locaties van festival Noorderzon. ‘Koffie’, zegt een jongen naast me. Hij knikt naar de korrels. Verderop slaat een vrouw ze gruwelend van haar pantalon. Als ze dat al heftig vindt, zal ze nog wat meemaken bij dansvoorstelling Para que o céu não caia (For the sky not to fall) van de Braziliaanse Lia Rodrigues.

Aan de zijkant van de speelvloer zit een oudere heer op een stoel, achter hem staan stelletjes te twijfelen. Zitten of toch blijven staan? Hoe val ik minder op? In de massa of juist veilig met mijn rug tegen de muur? Opeens zijn ze er: gestaltes, die zich aan één zijde van de ruimte verzamelen en naast elkaar gaan staan. Ze hebben dozen bij zich, pakketjes die meteen worden geopend. Het begint in het schemerdonker: pakken en wrijven, koffie plakt aan de huid van borst en armen. Als ze met kracht op de koffie in hun handpalmen blazen, kleeft het ook op hun gezichten. Versmeerd op de naakte lichamen, kleuren die langzaam diepbruin. Het is een ritueel dat in afzondering wordt uitgevoerd. Ieder voor zich, maar verbonden door gelijke handelingen.

Dan stapt één van de performers plots naar voren en wie die daar zit, deinst achteruit. Het hele publiek lijkt te wijken. De danser gaat door haar knieën en kijkt diep in de ogen van die ene toeschouwer, slechts enkele centimeters afstand houdt ze. Anderen volgen, stappen ook het publiek in, knielen en kijken. Minuten tikken weg, dan staat ze weer op, op zoek naar haar volgende prooi. Waar zij haar voet plant, trekken wij ons terug als golven voor een kust.

De strooptocht door het publiek is kijken en bekeken worden, in de aanhoudende spanning van de nabijheid van vreemden, die zich ongewoon gedragen en onvoorspelbaar zijn. Toch neemt rust bezit van de ruimte, een ruisende stilte van schuilende lichamen. Het opstaan en knielen maakt koffiesporen op t-shirts, op schouders en tassen. Als de dansers de andere kant bereiken, stellen ze zich weer naast elkaar op. Weer bakjes en het geblaas in palmen, maar dit keer kleurt de huid wit. Meel dwarrelt over de eerste rij toeschouwers. Geproest en weer een terugtrekkende beweging. Licht bedekt het donker en de performers duiken weer het publiek in. Dit keer zijgen ze neer en spreiden zich uit op de vloer. Hun lichamen maken vlekken op het linoleum: koffie-meel-zweet. Het is een spel van geur, (huids)kleur en kortstondig contact tussen onbekenden. De angst voor het vreemde in haar meest expliciete vorm.

Spanning blijft gedurende de performance trillend door de ruimte zingen en stijgt nog verder, als de dansers zich plots – neuriënd – terugtrekken. Ze draperen stof over hun hoofd, verknipte kledingstukken met gaten als ogen, en trekken opnieuw door de zaal. Nu huilend als wolven, jammerend van verdriet op handen en voeten. Het vluchtgedrag wordt zo mogelijk nog groter. Een dame, die de hele tijd al bangig langs de muur scharrelde, vindt haar weg naar de uitgang en verdwijnt.

Even zijn de dansers uit het zicht. Ze maken hun rentree met rode verf op de borst, kleren aan nu. Eén van hen dwingt ons naar de randen van het speelveld en dan volgt het meest indrukwekkende moment van de performance: een uitputtingsslag, waarin de oorsprong van de voorstelling het meest zichtbaar is. Choreograaf Lia Rodrigues liet zich namelijk inspireren door de woorden van een sjamaan uit het Amazonegebied. ‘Wat kan ieder van ons doen om de hemel hoog te houden’, vroeg Davi Kopenawa Yanomami zich af, geconfronteerd met de veranderende wereld (vandaar de titel). Hij vreest het ergste, dat waar wij onder leven naar beneden zal komen, dat de hemel ons zal verpletteren. Rodrigues maakte een ritueel, een intense cadans van handelingen, van contactmomenten die ons verbinden, zodat we het neerkomen van de hemel gezamenlijk kunnen voorkomen.

Zo sereen als Para que o céu não caia begon, zo hard is de collectieve dans die losbarst. Op het ritme van hun voetzolen stampen de performers over de vloer. Een uitputtingsslag is het, een eindeloze herhaling van heftige bewegingen. En hoewel de kring van toeschouwers dit keer nergens wordt doorbroken, komen ze angstaanjagend dichtbij, de dansers. Ze scheren langs, lijven rakelings voorbij. Collectief bezweren ze, elkaar ondersteunend en voortstuwend. Wie afdwaalt, wordt moeiteloos weer opgenomen. Het is een fascinerende choreografie, die overdondert en bewondering oproept.

Uiteindelijk keert de rust terug. Nog eenmaal poeder: afsluitend een oranje variant, die overal wordt verspreid. Het licht dooft en alles ruikt naar koffie, besmeurd met wit-bruin-oranje vegen stappen we de theaterzaal uit. Het voelt alsof we iets overleefd hebben. Wie buiten in de Groningse nacht even omhoog kijkt, ziet: de hemel hangt er nog. We hebben het gered.

Foto: Sammi Landweer