Haar wereld bestaat uit een puzzel met wel honderdduizend stukjes. In haar tweede solo, een productie van Theater Rast, vertelt Ayşegül Karaca met humor en de nodige zelfspot hoe ze die puzzel heeft weten te leggen, ondanks een slechte start, de nodige handicaps en een rugzakje.

Ze is Turks, heeft een wiebeloog, ziet ongeveer twintig procent, o ja, en ze heeft ook nog astma. Kwartet! Migrantenachtergrond, huiselijk geweld, bingo! Ayşegül Karaca is bepaald niet terughoudend als het gaat om het benoemen van haar problemen in het leven, maar ze weet er met veel flair en energie een positief en ontroerend verhaal van te maken. Al eerder vertelde ze, in haar eerste solo Ik zie, ik zie wat jij niet ziet (2019), over haar persoonlijke geschiedenis, vooral over het opgroeien in een gezin met een tirannieke vader.

De titel Oogentroost verwijst, behalve naar het gelijknamige bloemetje dat, jawel, gebruikt wordt als geneeskrachtige plant bij oogaandoeningen, ook naar de visuele beperking die ze vanaf haar geboorte heeft ervaren én naar het verdriet en de pijn van het opgroeien in een gewelddadig gezin. Tranen zijn troost voor de ogen. Sophie Kassies schreef het script, Anouk Beugels regisseerde.

Het decor van Thomas Boudewijn bestaat uit een benauwend kleine ruimte, met draadgordijnen die al snel worden opzijgeschoven. In de loop van de voorstelling worden ook de zijwanden weggedraaid zodat de leefruimte steeds groter wordt, een illustratie van haar feitelijke levensloop vanuit dat benauwende milieu in Schiedam, naar zelfstandig wonen in Amsterdam. Links van de speelvloer zitten de drie musici die haar begeleiden: Emine Bostanci (kemençe/lyra, een peervormig strijkinstrument), Roel Goedhart (gitaar) en Alper Keleç (percussie). Mooie muziek (van Jeroen Sleyfer) die afwisselt tussen traditioneel Turks en eigentijdse rap, met liedteksten van Saman Amini, Jeremy Baker en Leovegildo Vieira.

Waar in haar eerste solo de nadruk op de familiegeschiedenis lag, staat in Oogentroost de persoonlijke ontwikkeling van Karaca tot theatermaker centraal. En dat is een bijzonder verhaal dat al zingend en vertellend uit de doeken wordt gedaan. ‘Hou op met janken’ was het devies vroeger, als ze huilend thuiskwam omdat ze gepest werd met haar wiebeloog. Doorbijten moest ze en vooral niet laten merken dat ze geen flauw idee had waar de bal was. Alle zintuigen gebruiken om de weg niet kwijt te raken, net doen of ze ook moest lachen om de film waar ze alleen vlekken had gezien en noem maar op.

Ze vertelt hoe ze ‘een leerling met een rugzakje’ wordt, naar het vmbo moet omdat ze haar toetsen niet op tijd afkrijgt en niemand mag weten dat ze die eenvoudig niet goed genoeg kan lezen. Hoe ze na lang zeuren naar de jeugdtheaterschool mag in Rotterdam en dan echt zeker weet: dit wil ik. Hoe dat thuis absoluut niet wordt gewaardeerd en hoe ze, na lange omwegen, toch eindelijk wordt wie ze wil zijn. Ze vertelt hoe aandoenlijk trots haar moeder op haar was na haar eerste onewomanshow, ondanks dat ze de ’vuile was’ bepaald niet binnenskamers heeft gehouden. Net als ‘Ays’ zelf heeft ook haar dappere moeder een proces van bevrijding en emancipatie doorgemaakt.

Met veel zelfspot vertelt ze over de producent die helemaal niet schrikt als ze vertelt wat er allemaal in haar ‘rugzakje’ zit: Turks, vrouw, wiebeloog, slechtziend. ‘Diversiteit en inclusiviteit, daarin pas jij precies! Dat gaat scoren!’ In de voorstelling laveert Karaca behendig tussen confrontaties in de maatschappij en verhalen uit de familiesfeer. Telkens wanneer het sentiment de overhand dreigt te nemen, heeft ze een nuchtere opmerking of ironisch commentaar. Het maakt haar verhaal des te aangrijpender.

Foto: Jean van Lingen