Bij Dansmakers in Amsterdam maakten Keren Rosenberg en Charlie Prince een duet over het conflict als condition humaine; verhit, niet te stoppen en pijnlijk. Het ging afgelopen woensdag tijdens de opening van de Amsterdamse editie van het Moving Futures Festival in première, ingebed tussen een dansguerilla openingsact en Judith Clijsters’ ontwapenende Bored to Death.

Eerder tijdens de Moving Futures-tournee van dit seizoen waren er dansers onder goudglanzende isolatiedekens (Sophie Mayeux’ Die Verwandlung), nu ligt op de vloer een berglandschap van oranje bouwplastic met daaronder twee dansers. Waar is de dans als de lichamen niet zichtbaar zijn? Wat vertelt een lichaam dat zich verstopt? Ging het bij Mayeux om een gedaanteverwisseling van de mens als soort in onze tijd, hier in Not On This Earth is het alsof de worstelende lichamen zo lang onder die stugge, grove plastic laag blijven om te vertellen: onder de huid van de mensheid sluimert altijd een conflict.

Sterker nog, naarmate de voorstelling vordert en het plastic ze niet langer aan het oog onttrekt, geven de lichamen steeds sterker het signaal af dat we onszelf zonder collisie niet eens staande kunnen houden. Letterlijk: de twee, als een everyman en everywoman identiek gekleed in alleen een korte sportbroek, zijn gedurende het grootste deel van de tijd veroordeeld tot laag-bij-de-gronds kruipen, tijgeren en kronkelen. Het bestaan als mens brengt vernedering met zich mee. Dat frustreert. We kunnen het maar moeilijk incasseren. Het maakt ons territoriaal. Niet alleen letterlijk, zoals in het Midden-Oosten waar beide makers hun achtergrond hebben, maar ook figuurlijk: macht in welke vorm dan ook duldt weinig naast zich.

Onder rood licht (ontworpen door Arthur Duijzers) en begeleid door een aanzwellende soundtrack (van Charlie Prince), die tegelijk klinkt als een knetterend vuur en een eindeloze reeks golven, zwoegen de twee zich een weg over de vloer. Ze bakenen hun grondgebied af en dekken dat toe met hun roodoranje lap, als waarschuwing en provocatie tegelijk. Ze volgen daarbij, in een kale scenografie van Tony Markus Sacharias, de diagonale lijnen die met tape op de vloer zijn aangegeven en die elkaar in het midden onvermijdelijk kruisen. Pas als de twee na eindeloos traag, verhit geploeg door de ruimte daar aankomen en de zaal dankzij beeld, geluid en beweging lijkt te zinderen van opgespaarde vechtlust, vinden ze hun voeten. Die hebben ze nodig om de hele opwaartse massa van het lijf in te zetten bij het getouwtrek dat volgt.

Dat het pijn doet, dit gevecht, is af te lezen aan de vertrokken uitdrukking van lichaam en gezicht. Als Zadkine’s beeld van de verwoesting van Rotterdam, zo strekt de torso van Prince zich achterover, de armen verkrampt klauwend naar de lucht en naar Rosenberg, die afweert met beide armen in de hoogte en afgewend gezicht met gesloten ogen. Zo traag en stil is het ook, als in slow motion.

Traag verhit geploeg, schreef ik hierboven, en dat is deze avond gedurende het hele stuk de intensiteit. Ik ben er nog niet uit of ik dat nu goed vind of ook een beetje jammer. Het goede is dat hiermee de opbouw wegblijft van het geijkte verloop, waarin het dreigend rondjes om elkaar draaien uitmondt in een fel gevecht. Zo benadrukken de makers het universele en het eeuwigdurende van de onderlinge menselijke worsteling. Maar het is ook vreemd, alsof je je in een droom bevindt, zo een waarbij het lopen aanvoelt als waden door de branding; traag, vol weerstand, en je komt nooit op tijd bij die geliefde die verderop verdrinkt. Zo blijf ik als kijker onder een deken van zwaarte in mijn stoel gedrukt, en kom ik nooit op tijd bij die twee drenkelingen die wanhopig hun alsmaar krimpende grondgebied naar zich toe staan te halen. Maar wacht eens. Voor het eerst wijzen de lichamen dezelfde kant op. Staan ze daar nu toch samen hetzelfde ding te verdedigen? En met wie zijn de twee dan nu in gevecht?