Buitengewoon indrukwekkend is de stilte en de helderheid, die in het eerste uur van Sacrifice While Lost in Salted Earth neerdaalt in de oude zaal van de voormalige stadsschouwburg in Amsterdam. Links en rechts van het speelvlak zitten de performers op de houten vloer van het toneel. Even daarvoor nog begaven zij zich tussen de toeschouwers in de zaal om handen te schudden en hen te verwelkomen.

Als Roza Moshtaghi op de rand van toneel en zaal begint te dansen – met haar rug naar het spaarzame licht dat dicht boven de houten vloer hangt en zo een warme gloed verspreidt, terwijl de plek van het voetlicht donker is – plant zij haar voet met een stevige stamp, een paar maal, terwijl haar armen draaien, wringend om hun eigen as.

Een eindeloos zwart torent niet alleen boven haar uit – het grid is leeg en helemaal uitgeschakeld lijkt het – maar ook in de half bezette zaal daalt een weldadig niets neer. Wanneer ook Armin Hokmi, Tara Fatehi, Ehsan Hemat, Ali Moini en Hooman Sharifi een voor een de vloer opgaan en hun solo dansen, ontstaat er een prachtige concentratie. Op een hoogst persoonlijke manier geeft ieder vorm aan wat leest als vormen van overleven en vasthouden, van laten gaan en terugkeren.

Diep gaan de dansers, zowel in relatie tot de vloer als in het trekken van enkele lijnen door de ruimte. De dansante gebaren lopen nooit over van expressie. De ingehouden toon en het laten meekijken van het publiek over de schouders naar het lege midden van de glanzende vloer (waar steeds iemand anders enkele gestes aan elkaar rijgt en een eigen ritme vindt in die immense stilte) maakt een bepaalde gevoeligheid mogelijk, voor ondraaglijke situaties, voor onuitsprekelijke vormen van eenzaamheid, uitputting, machteloosheid, verlies en verlorenheid. Iets van voorbij de zin, die het normaliter mogelijk maakt een toneel op te gaan.

Het woordeloze wordt doorbroken door Fatehi, die haar zingende stem laat klinken in de leegte. Het geeft haar lichaam vleugels, zoals ook Hokmi en Moini met sprongen hier en daar een andere energie inbrengen, weg van de grond, weg van het vasthouden of vastgehouden worden. Fatehi eindigt zittend helemaal achter op het oplopende toneel, met twee tokjes van een knokkel op de vloer en een klapje van de vlakke hand op haar borst. Ook haar solo leest als een vorm van ordening en oriëntatie, naast de beschrijving van moeilijk uitspreekbaar gevoel.

Als verzameling losse zinnen, sober geschetste portretten van een zelf waarmee je niet per se te koop loopt, komen de solo’s uiteindelijk samen op het nog steeds duistere voortoneel. Wat normaliter is weggelegd voor grootse gebaren, opendoekjes en de spotlight, wordt nu bezet door zorgvuldig geconstrueerde schaduwpartijen die de groep al bewegend bijeen schrijft met hun bewegingen. Er ontstaat een gemeenschappelijke diepte in de leegte, als een toneel op toneel in de marge van de tussenruimte, en plein publique en toch slechts relatief zichtbaar, alleen in onderlinge conversatie. Wanneer de tanbur-speler Arash Moradi zich met zijn driesnarige luit bij de dansers voegt – gezeten op diezelfde rand tussen podium en zaal, alleen als gestalte zichtbaar en onversterkt – is de breekbaarheid van het voorstel compleet.

Hooman Sharifi kwam in 1989 – het jaar dat aan de bloedige Iran-Irak oorlog een einde kwam, Khomeini stierf en opgevolgd werd door (let wel) de huidige ayatollah Ali Khamenei – als vijftienjarige vanuit Iran naar Noorwegen. Via hiphop en een choreografenopleiding is hij uitgegroeid tot een van de belangrijkere dansmakers van Europa, met een goed gevoel voor het openbreken van theaterdans met de tastbaarheid van reële relaties, zachte vormen van deconstructie, postdramatische eenvoud en een concrete aandacht voor de complexiteit van samen leven en op een podium staan. Voor deze voorstelling nodigde hij collega-dansmakers en een muzikant uit, die net zoals hij Iran verlaten hebben. De diaspora spreekt op alle mogelijke manieren uit de voorstelling.

Wanneer na dit schier eindeloos breekbare begin de tanbur versterkt wordt en de groep van het hele toneel bezit neemt, breekt het vertrouwelijke van het clair-obscur, van het binnenhuis, het innerlijke, ondergrondse of ondoorgrondelijke open. Ritmes vermenigvuldigen zich nu, de een-op-een-conversatie wordt losgelaten. De sobere precisie en helderheid van het begin, dat misschien wel een uur duurt, wordt ingeruild voor gezamelijke scènes op ongelofelijk mooie muziek. Volgens het programma verhoudt niet alleen de muziek, maar de hele voorstelling zich tot de Sacre van Stravinsky – maar dit ontgaat mij eerlijk gezegd.

Het samen vinden van een ritme, een trilling, een flow, een verhouding tot het midden, een verhouding tot buiten, staat uiteindelijk een sierlijk sociaal dansje toe op nu regelrecht feestelijke tokkels op de tanbur. Dat wordt vervolgens overschreven door de houdingen waarin je iemand (of jezelf) aantreft wanneer overmand door verdriet. En dan wordt dit alles bekroond met de herneming van alle eerder solo’s, maar nu tegelijkertijd. Ik kan me voorstellen dat dit voor de performers van wezenlijk belang is, de cirkel rond te maken. Voor mij als toeschouwer is het wat veel, en waren de vele aanvangen om deelgenoot gemaakt te worden van allerlei onuitsprekelijkheden beter te volgen.

Wat blijft is de ongelofelijke precisie van de dansers en de muzikant als schrijvers van moeilijk uitspreekbaar gevoel en het ongelofelijk heldere gebruik van de theaterruimte, door Sharifi vormgegeven, als een plek om voor een dagelijkse, niet aflatende tragedie vorm te vinden en dit te delen. Iets tot stand te brengen en in te prenten, het gevoel te dragen, en dat ook als een nieuw begin voor te stellen, een nieuwe wereld haast. In het tastbaar maken van die dunne lijn tussen opgeven en vormgeven is Sacrifice While Lost in Salted Earth zeldzaam goed.

Foto: Arash A. Nejad