Er is een gerede kans dat de toeschouwer die op weg is naar Mammoet al ruim voordat hij zijn reisdoel bereikt heeft danig in de stemming is gekomen. Hij heeft dan al een gedeelte van de route ernaartoe afgelegd over de N34, de Drentse provinciale weg tussen Zuidlaren en Coevorden. Die weg heet sinds een jaar Hunebed Highway. Een ideetje van een club enthousiaste ondernemers die in samenspraak met lokale en provinciale overheden meer toeristen naar dit gebied willen lokken. Je kunt daar lacherig over doen (en velen deden dat ook), ondertussen heeft de ANWB die naam mooi wel opgenomen in zijn routeplanner.

Het hunebed (nou ja, in ieder geval één reusachtige zwerfkei) speelt een belangrijke rol in Mammoet, de jongste productie van Stichting Het Pauperparadijs. Vanaf het begin domineert hij het toneelbeeld, zoals hij daar machtig ligt te liggen in het Buinerveld. Maar niet als lokkertje voor toeristen. Integendeel: de kei is ‘een steen des aanstoots’, een symbool van menselijke hoogmoed. En de toeristen krijgen in Mammoet een veeg uit de pan als ze worden afgeschilderd als het meest verderfelijke mensensoort. Nee, schrijver en regisseur Tom de Ket heeft zijn oren bepaald niet laten hangen naar de co-producenten uit deze contreien. Hij mag dan van oorsprong een Drent zijn, die in zijn geboorteprovincie graag groots gemonteerd theaterspektakel maakt, hij is ook lid van De Verleiders. En daarmee maakt hij maatschappijkritisch theater. In Mammoet ontmoeten die twee elkaar.

Hij dook ervoor in de oudste geschiedenis van de streek. Niet om ons een prehistorisch geschiedenislesje te leren maar om vragen te stellen over het nu. Over vervreemding, over verbondenheid met de natuur, over authenticiteit. Kortom: om via de lange omweg van het Pleistoceen uit te komen bij het Antropoceen, het tijdperk waarin alles bepaald wordt door menselijke activiteit. De Ket schreef daartoe een verhaal over een spiritueel leider, een moderne goeroe, die met zijn Mammoetgenootschap is neergestreken in Drenthe om daar met zijn volgelingen oude cultussen te celebreren.

Deze Urdward (gespeeld door Paul R. Kooij) heet ons bij aanvang welkom met de woorden dat ‘iets ons naar deze plek heeft gelokt’. ‘U heeft geluisterd naar een oude stem.’ Terwijl een imposante wolkenhemel het natuurlijke decor vormt voor het verder kale podium, waarachter het Buinerveld zich machtig uitstrekt, probeert hij ons te verleiden toe te treden tot zijn genootschap. Want ook wij dienen onze verbondenheid met de aarde te herstellen.

Waarom dat zo is moet blijken uit de scènes die volgen, waarin zijn in dierenhuiden gehulde adepten verschillende mythische oerverhalen naspelen. Dat die verhalen voor een groot deel uit zijn eigen grote duim gezogen zijn zal later pas blijken. Uit minieme terzijdes blijkt wel dat niet alles pais en vree is binnen dit illustere genootschap, maar voordat duidelijk wordt hoe dat precies zit zijn we al vele haka’s verder.

Ondertussen probeert Urdward de stemming er volop in te houden. Samen met zijn vrouw Freya worden de tientallen spelers voortdurend aangemoedigd te versmelten met de oermens in zichzelf. En vooral ook te leren offers te brengen. Want dat is de basis van Urdwards filosofie: de oermens bestreed de god Icka (lees: het ik) waar de moderne mens deze juist aanbidt.

Het levert veel live action role-playing op, ongetwijfeld reuzeleuk om te spelen voor de amateurspelers uit de regio, maar voor de toeschouwer een stuk minder interessant. Er is amper sprake van een verhaal dat zich ontrolt. Er zijn een paar flinterdunne lijntjes over kwesties die spelen buiten de groep, zoals een belastingaanslag die de toekomst van het genootschap bedreigt en de stiekeme verkering van hun dochter met een jongen uit het dorp. Maar het leeuwendeel van de tekst komt voor rekening van Kooij, die als charismatisch leider de voorstelling zou moeten dragen. Daar slaagt hij alleen in voor zijn volgelingen op de planken, de sceptische toehoorder voelt aan zijn water dat hij met een charlatan te maken heeft. Dat slaat tamelijk rigoureus de bodem onder de voorstelling weg.

Dat zou nog niet zo’n probleem zijn als de oertijdscènes groots en meeslepend zouden zijn. Maar omdat de enscenering (waarschijnlijk vanuit de gedachte dat de natuur indrukwekkend genoeg zou moeten zijn) behoorlijk sober is gehouden, is ook daarvan geen sprake. Zo speelt het gevecht met de mammoet zich grotendeels buiten het zicht van de toeschouwer af en krijgen we alleen het resultaat van die slachtpartij te zien: indrukwekkende spareribs en een doorspiest lichaam.

Prachtig is wel de kunsttaal die De Ket heeft bedacht voor die scènes. Het is een mengeling van talen en dialecten met Angelsaksische elementen, Scandinavische en Slavische klanken en brokstukken straattaal. Onbegrijpelijk, zou je denken, maar desalniettemin goed te volgen.

Ook de muziek van Radek Fedyk is erg mooi. Hij grasduinde over de hele wereld in oude volksculturen met als gevolg een eclectisch geheel dat toch nauw aansluit bij de sfeer van de voorstelling. Of beter misschien: die sfeer voor een belangrijk deel bepaalt. Zo liet hij zich door de haka’s van de Maori’s inspireren en leende hij van Le mystère des Voix Bulgares de polyfonie om daar een prachtige eigen compositie uit tevoorschijn te toveren, die loepzuiver gezongen wordt. Het uitstekende trio (cello, blazer en percussie) legt telkens fraaie accenten of stuurt de handeling.

Foto: Ben van Duin