Het is jammer dat Timen Jan Veenstra het tweede deel van zijn documentairetheatercyclus Kronieken van de stad aan zo’n platgetreden thema als radicalisering heeft gewijd. De resulterende voorstelling weet echter door de uiteindelijke focus op de achterblijvers de ongeïnspireerde premisse te ontstijgen.

Het is een opvallend gegeven binnen de Nederlandse podiumkunsten: als er al eens een stuk wordt gemaakt met islamitische hoofdpersonages, zitten ze bijna altijd in een radicaliseringsproces. Welgeteld zag ik de afgelopen twee jaar vijf stukken over fundamentalisme, en maar een waarin een moslim ten tonele werd gevoerd wiens verhaallijn daar niets mee te maken had. Je krijgt bijna het idee dat Nederlandse theatermakers alleen in moslims zijn geïnteresseerd wanneer ze zich met geweld tegen het westen keren.

Ik moet dan ook eerlijk zeggen dat ik met enige tegenzin naar Kafir ging kijken. De voorstelling is de eerste regie van schrijver Timen Jan Veenstra, en is onderdeel van zijn cyclus Kronieken van de stad, waarin hij zich richt op verhalen uit verschillende wijken van Amsterdam. Deze documentaire insteek leent zich uitstekend voor onderbelichte verhalen uit de maatschappij, en daarmee is het extra jammer dat Veenstra het laag hangende fruit van een uit Amsterdam-Oost verdwenen Syriëstrijder niet heeft kunnen weerstaan.

Het begin van de voorstelling doet in niets vermoeden dat Kafir de ingesleten paden van het radicaliseringsverhaal zal gaan verlaten. Veenstra giet zijn voorstelling in de vorm van een dialoog tussen twee broers. Fahd (Anouar Ennali) en zijn oudere broer Adam (Mamoun Elyounoussi) liggen met elkaar in de clinch over hun verhouding met het geloof en de westerse maatschappij – vooral de radicaliserende Fahd is continu aan het woord, en zijn teksten ontstijgen nergens de inmiddels overbekende combinatie van (deels terechte, deels paranoïde) maatschappijkritiek, regressieve waarden en puberale revolutiefantasieën.

De voorstelling wint aan kracht wanneer de focus meer op de oudste broer ligt. Vanwege de structuur van het stuk en de suggestieve (doch soms iets te letterlijke) scenografie van Sofie Doeland blijkt al gauw dat het gesprek zich in Adams hoofd afspeelt, en dat hij dus een worsteling met zijn eigen woede, verdriet en schuldgevoelens doormaakt. Als hij vertelt over de keer dat hij voor zijn jongere broer met vier andere jongens ging vechten, verknoopt Veenstra op prachtige wijze de tederheid van broederliefde met het feit dat Adam zijn jongere broer misschien niet altijd het juiste voorbeeld heeft gegeven. En ook de passages over hoe familieleden van Syriëgangers door hun medeburgers worden bekeken en behandeld, treffen doel. Elyounoussi weet de rol van een mooie kwetsbaarheid te voorzien, en zo de pijn van de achterblijvers tastbaar te maken.

Kafir is echter niet helemaal in balans. Veenstra is toch te gefascineerd door Fahd de Syriëstrijder om de focus resoluut bij Adam te leggen, en laat hem in lange monologen vertellen over de omstandigheden waarin hij terecht komt. Deze beschrijvende passages zijn echter te losgezongen van iedere context om te overtuigen, en leiden alleen maar af van het veel interessantere drama dat de oudere broer vertegenwoordigt. Hoewel Kafir daarmee een wat onevenwichtige voorstelling is geworden, liet Adams strijd me zeker niet onberoerd. Door zijn uiteindelijke focus op de pijn die een Syriëstrijder bij zijn eigen familie en gemeenschap achterlaat weet Timen Jan Veenstra toch enig nieuw licht op het thema te schijnen.

Foto: Anass el Omri