‘Nog voordat ik mijn mond opendeed, wist iedereen wie ik was.’ De zwarte man bedoelt: witte Nederlanders hebben al snel hun oordeel klaar over mensen met een kleurtje. Hij past zich aan, werkt hard, gaat naar suffe personeelsfeestjes en doet zijn best om het ‘ge-zel-lig’ te houden. Niettemin wordt hij voortdurend geconfronteerd met alledaags racisme, de mannelijke helft van het koppel in Het R-woord, het nieuwe stuk van Timen Jan Veenstra dat in première is gegaan tijdens het Over het IJ Festival.

Veenstra schrijft met Het R-woord deel 3 van zijn Kronieken van de stad. In die toneelstukken probeert hij de vinger te leggen op hedendaags Amsterdam, met zijn diversiteit en zijn mengelmoes van culturen. Uit die stad licht Veenstra mogelijke personages of mensen uit die echt hebben bestaan, rond wie hij een plot schrijft, zoals een Augustijner pater uit Amsterdam Noord in Tussen werven en hotels en een Syriëganger uit de Indische buurt in Kafir. In Het R-woord zijn die personages een ‘interraciaal’ koppel waarvan de vrouw Nederlands is en de man van Curaçao komt. De R uit de titel staat voor Relatie, voor Ras, voor Ruzie – noem maar op.

Het stel is van een personeelsfeestje op weg naar huis. Te voet. De vrouw loopt op naaldhakken, dus ver komen ze niet. In een gesprek tijdens een nodige wandelpauze passeert een scala aan ervaringen, ergernissen, vooroordelen en aanpassingsproblemen de revue. Hoewel ze van elkaar houden, vliegen ze elkaar ook aan. Wederzijds onbegrip over de cultuur, achtergrond en mores van de ander zijn een permanente bron van ergernis en conflicten, die steeds weer gesust en bijgelegd moeten worden.

Veel onderwerpen worden al vroeg in de tekst aangekaart, om pas veel later verduidelijkt te worden. Weliswaar levert dat een zekere gelaagdheid in de tekst op, maar de toeschouwer denkt daardoor ook geregeld: ‘Waar hèbben ze het in godsnaam over?!’ omdat Veenstra sommige raadselen àl te lang in stand houdt. Zo deelt het koppel een traumatische ervaring die hen zowel uit elkaar drijft als hen bij elkaar houdt. Veenstra probeert vermoedelijk te laten zien dat bij mensen die met elkaar leven gemeenschappelijke kennis door alle gesprekken heen gevlochten zit, zonder dat die wordt geëxpliciteerd. Maar voor de toeschouwer levert die niet-gegeven informatie geregeld zo veel verwarring op dat het bijna irritant wordt.

Erg goed gekozen is de locatie. Een bushokje dat staat langs een fietspad in Amsterdam-Noord, waar nooit een echte bus zou kunnen stoppen. Op de achtergrond een treurig camper-kampeerterrein, grenzend aan de oevers van het IJ. In het bushokje hangt een poster van een luchtvaartmaatschappij: ‘Amsterdam Curaçao. Nu vanaf € 499’. De afstand tussen de geliefden is voor een luttel bedrag te overbruggen.

Een sterke vondst is ook om een deel van de niet-meespelende, alledaagse fietsers en brommers die het fietspad passeren gewoon te laten doorrijden. Er staan op het fietspad verderop wel medewerkers van het festival die een deel van de mensen laten omrijden, maar velen mogen ook door. De acteurs negeren die passanten niet, ze kijken er juist wel naar, volgen ze met hun blik. Mooi is dat daardoor hun relatiecrisis zich min of meer in de publieke ruimte afspeelt.

Onder regie van Hesdy Lonwijk zet Stefanie van Leersum de vrouw trefzeker en kwetsbaar neer. Ze speelt iemand die ondanks haar liefde nu en dan haar eigen onwillekeurige racisme de kop moet indrukken. Anton de Bies als de man is iets wiebeliger en raakt soms verward in de tekst. Als koppel zijn ze beslist geloofwaardig. Het komt vast goed met hen als ze dat bushokje maar achter zich laten.

Foto: Anne van Zantwijk